Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. kracht:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor kracht:
    • strenght, magnitude


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kracht (Nederlands) in het Engels

kracht:

kracht [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kracht (vermogen; macht)
    the strength; the power; the capacity; the force; the authority
    • strength [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
    • capacity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • force [the ~] zelfstandig naamwoord
    • authority [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de kracht (daadkracht; momentum; esprit; )
    the thoroughness; the energy; the momentum; the impetus; the strength; the spunk; the spirit; the jenever; the drive; the gin; the soul
    • thoroughness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • energy [the ~] zelfstandig naamwoord
    • momentum [the ~] zelfstandig naamwoord
    • impetus [the ~] zelfstandig naamwoord
    • strength [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spunk [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spirit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • jenever [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drive [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gin [the ~] zelfstandig naamwoord
    • soul [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de kracht (sterkte)
    the fortitude; the courage; the fibre; the fiber
    • fortitude [the ~] zelfstandig naamwoord
    • courage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fibre [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • fiber [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  4. de kracht (fiksheid; sterkte; dynamiek; energie; felheid)
    the strength; the vigour; the intensity; the power; the vigor
    • strength [the ~] zelfstandig naamwoord
    • vigour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • intensity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord
    • vigor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  5. de kracht (hevigheid; intensiteit; heftigheid; felheid)
    the intensity; the fierceness; the fervour; the vehemence; the violence; the fervor
    • intensity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fierceness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fervour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • vehemence [the ~] zelfstandig naamwoord
    • violence [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fervor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  6. de kracht (vermogen; capaciteit)
    the capacity; the ability; the power
    • capacity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ability [the ~] zelfstandig naamwoord
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord

kracht

  1. kracht
    the power
    – Strength exerted; might. 1
    • power [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kracht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ability capaciteit; kracht; vermogen aanleg; begaafdheid; behendigheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; geldelijk vermogen; geschiktheid; handigheid; knobbel; kunde; kundigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; kwaliteit; motorvermogen; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; truc; vaardigheid; vermogen; vernuft
authority kracht; macht; vermogen autorisatie; autoriteit; bevoegd zijn; bevoegdheid; deskundige; expert; fiat; geven van volmacht; gezag; gezaghebber; gezagsdrager; gezagsorgaan; heerschappij; instantie; lastbrief; lastgeving; licentie; macht; machtiging; mandaat; procuratie; specialist; toestemming; vakkundige; vergunning; volmacht
capacity capaciteit; kracht; macht; vermogen aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; bevoegdheid; capaciteit; competentie; gave; geldelijk vermogen; inhoud; inhoudsruimte; knobbel; kundigheid; kwaliteit; motorvermogen; omvatte ruimte; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; vermogen; vernuft; volume
courage kracht; sterkte dapperheid; fermheid; flinkheid; forsheid; koenheid; kranigheid; moed; onversaagdheid; stevigheid
drive aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aandrift; aandrijving; autorijden; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; excursie; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing
energy aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
fervor felheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht animo; belangstelling; elan; fascinatie; geboeidheid; genegenheid; gloed; ijver; ijverigheid; innigheid; interesse; liefde; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; pit; vlam; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid; zin
fervour felheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht animo; belangstelling; elan; fascinatie; geboeidheid; genegenheid; gloed; ijver; ijverigheid; innigheid; interesse; liefde; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; pit; vlam; vlijt; vlijtigheid; vuur; werklust; werkzaamheid; zin
fiber kracht; sterkte fiber; vezel; vezeldraad; vezelstof; vezeltje; vulcaniet
fibre kracht; sterkte fiber; vezel; vezeldraad; vezelstof; vezeltje; vulcaniet
fierceness felheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht felheid; gedrevenheid
force kracht; macht; vermogen aandrijfkracht; aandrijving; drijfkracht; forceren; geweld; heir; krijgsmacht; leger; legermacht; mankracht; motor; opdringen; strijdmacht; stuwkracht; troepenmacht
fortitude kracht; sterkte
gin aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
impetus aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing
intensity dynamiek; energie; felheid; fiksheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht; sterkte felheid; gedrevenheid; kwantiteit; mate; veldsterkte
jenever aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust jajem; jenever
momentum aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing; voortvarendheid
power capaciteit; dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; macht; sterkte; vermogen autorisatie; autoriteit; autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; electrische stroom; energie; fiat; gezag; gezaghebbers; heerschappij; macht; machtiging; mogendheden; mogendheid; stroom; toestemming; volmacht
soul aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aard; geaardheid; gemoed; inborst; innerlijk; inslag; karakter; mentaliteit; natuur; psyche; ziel
spirit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust gedistilleerde drank; gestookte alcohol; innerlijk; psyche; spiritus
spunk aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
strength aandrift; daadkracht; dynamiek; energie; esprit; felheid; fiksheid; fut; kracht; macht; momentum; puf; sterkte; vermogen; werklust fermheid; flinkheid; forsheid; geweld; spierkracht; sterke kant; sterke zijde; stevigheid; vastberadenheid
thoroughness aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; doortastendheid; gedegenheid; goede kwaliteit; grondigheid; soliditeit; stevigheid
vehemence felheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht driftigheid; felheid; gedrevenheid; heftigheid
vigor dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte dapperheid; fermheid; flinkheid; forsheid; koenheid; krachtdadigheid; kranigheid; moed; onversaagdheid; stevigheid; voortvarendheid
vigour dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte dapperheid; fermheid; flinkheid; forsheid; koenheid; krachtdadigheid; kranigheid; moed; onversaagdheid; stevigheid; voortvarendheid
violence felheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht felheid; gedrevenheid; geweld
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drive aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
force bevelen; commanderen; decreteren; doordrijven; dwingen; dwingen te doen; forceren; gebieden; gelasten; noodzaken tot; opdragen; opdringen; verordenen; verordonneren

Verwante woorden van "kracht":


Verwante definities voor "kracht":

  1. de werking of de invloed2
    • hij gebruikt altijd krachtige taal2
  2. hoe sterk het is2
    • ik heb veel kracht in mijn armen2
  3. werknemer2
    • zij is een goede kracht voor dit bedrijf2

Wiktionary: kracht

kracht
noun
  1. een uitwendige oorzaak die ongehinderd door andere krachten de bewegingstoestand van een lichaam verandert
kracht
noun
  1. physical strength
  2. law: legal validity
  3. physical quantity that denotes ability to accelerate a body
  4. anything that is able to make a big change in person or thing
  5. faculty of acting or of exerting power
  6. physical force or strength
  7. quality of being strong
  8. strongest part of something

Cross Translation:
FromToVia
kracht power; potency Kraft — etwas den Dingen Innewohnendes (heilende Kraft)
kracht force KraftPhysik, Mechanik: Größe, die je größer desto mehr den Bewegungszustand eines Körpers verändert oder ihn deformiert, und von deren Zustandekommen die Mechanik absehen kann
kracht potency; power Kraft — das menschliche Vermögen (körperliche, schöpferische Kraft)
kracht force; strength; might; power; vigour forcefaculté naturelle d’agir vigoureusement, en particulier en parlant de l’homme et des animaux.
kracht power; force; puissance puissancepouvoir d’imposer son autorité.

Verwante vertalingen van kracht