Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. manoeuvreren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor manoeuvreren (Nederlands) in het Engels

manoeuvreren:

manoeuvreren werkwoord (manoeuvreer, manoeuvreert, manoeuvreerde, manoeuvreerden, gemanoeuvreerd)

  1. manoeuvreren (marcheren)
    to manoeuvre; to march; to manoeuver
    • manoeuvre werkwoord, Brits (manoeuvres, manoeuvred, manoeuvring)
    • march werkwoord (marches, marched, marching)
    • manoeuver werkwoord, Amerikaans

Conjugations for manoeuvreren:

o.t.t.
  1. manoeuvreer
  2. manoeuvreert
  3. manoeuvreert
  4. manoeuvreren
  5. manoeuvreren
  6. manoeuvreren
o.v.t.
  1. manoeuvreerde
  2. manoeuvreerde
  3. manoeuvreerde
  4. manoeuvreerden
  5. manoeuvreerden
  6. manoeuvreerden
v.t.t.
  1. heb gemanoeuvreerd
  2. hebt gemanoeuvreerd
  3. heeft gemanoeuvreerd
  4. hebben gemanoeuvreerd
  5. hebben gemanoeuvreerd
  6. hebben gemanoeuvreerd
v.v.t.
  1. had gemanoeuvreerd
  2. had gemanoeuvreerd
  3. had gemanoeuvreerd
  4. hadden gemanoeuvreerd
  5. hadden gemanoeuvreerd
  6. hadden gemanoeuvreerd
o.t.t.t.
  1. zal manoeuvreren
  2. zult manoeuvreren
  3. zal manoeuvreren
  4. zullen manoeuvreren
  5. zullen manoeuvreren
  6. zullen manoeuvreren
o.v.t.t.
  1. zou manoeuvreren
  2. zou manoeuvreren
  3. zou manoeuvreren
  4. zouden manoeuvreren
  5. zouden manoeuvreren
  6. zouden manoeuvreren
en verder
  1. ben gemanoeuvreerd
  2. bent gemanoeuvreerd
  3. is gemanoeuvreerd
  4. zijn gemanoeuvreerd
  5. zijn gemanoeuvreerd
  6. zijn gemanoeuvreerd
diversen
  1. manoeuvreer!
  2. manoeuvreert!
  3. gemanoeuvreerd
  4. manoeuvrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor manoeuvreren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
manoeuver kunstgreep; list; manoeuvre; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht
manoeuvre kunstgreep; list; manoeuvre; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht
march expeditie; mark; mars; opmars; reis; rit; tocht; toer; trektocht; voortgang
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
manoeuver manoeuvreren; marcheren
manoeuvre manoeuvreren; marcheren
march manoeuvreren; marcheren

Wiktionary: manoeuvreren

manoeuvreren
verb
  1. (intransitive) to intrigue, manipulate, plot, scheme
  2. to move (something) carefully, and often with difficulty, into a certain position

Cross Translation:
FromToVia
manoeuvreren manoeuvre manœuvrer — Faire fonctionner avec la main.