Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. mark:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mark (Nederlands) in het Engels

mark:

mark [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de mark
    the march; the borderland
    • march [the ~] zelfstandig naamwoord
    • borderland [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor mark:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borderland mark grensgebied; grensstreek
march mark expeditie; mars; opmars; reis; rit; tocht; toer; trektocht; voortgang
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
march manoeuvreren; marcheren

Verwante woorden van "mark":

  • marken

Wiktionary: mark

mark
noun
  1. coin
  2. unit of currency
  3. region at a frontier governed by a marquess