Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nut (Nederlands) in het Engels

nut:

nut [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het nut (nuttigheid)
    the utility; the usefulness; the use
    • utility [the ~] zelfstandig naamwoord
    • usefulness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • use [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het nut (zin; doel)
    the purpose; the intention; the drift; the meaning; the use
    • purpose [the ~] zelfstandig naamwoord
    • intention [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drift [the ~] zelfstandig naamwoord
    • meaning [the ~] zelfstandig naamwoord
    • use [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. het nut (waarde)
    the value; the usefulness; the benefit; the profit; the use
    • value [the ~] zelfstandig naamwoord
    • usefulness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • use [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor nut:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
benefit nut; waarde baat; benefiet; benefietvoorstelling; geruststelling; gewin; oogst; opbrengst; opluchting; product; profijt; rendement; sociale bijstand; uitkomst; verademing; vergoeding; voordeeltje; voortbrengsel; winst
drift doel; nut; zin drevel; drift; driftstroom; geest; strekking; teneur
intention doel; nut; zin betekenis; doel; doeleinde; inhoud; intentie; inzet; moedwil; oogmerk; opzet; plan; planning; streven; toeleg; voornemen
meaning doel; nut; zin bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; frase; gewichtigheid; gezegde; inhoud; strekking; tendens; uitdrukking; zegswijze; zin
profit nut; waarde aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; baat; boodschap; gewin; koop; oogst; opbrengst; product; profijt; rendement; uitkomst; voordeeltje; voortbrengsel; winst; winstsaldo
purpose doel; nut; zin betekenis; inhoud
use doel; nut; nuttigheid; waarde; zin aanwenden; aanwending; behandeling; consumptie; gebruik; hantering; inzet; toepassing; verbruik
usefulness nut; nuttigheid; waarde bruikbaarheid; relevantie
utility nut; nuttigheid hulpprogramma; utiliteit
value nut; waarde belang; besturing; betekenis; gedrag; herleidingskoers; houding; koers; leiding; plan; rijrichting; valuta; waarde; wisselkoers; zin
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drift afdrijven; verlijeren; wraken
use aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; hanteren; opmaken; toepassen; utiliseren; verbruiken
value becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
meaning bedoeld als; bij wijze van; om zo te zeggen

Verwante woorden van "nut":

  • nutten

Wiktionary: nut

nut
noun
  1. baat, voordeel
nut
noun
  1. use, purpose
  2. target
  3. reason for doing something
  4. usefulness

Cross Translation:
FromToVia
nut utility Nutzen — ein Vorteil, den man aus dem Gebrauch einer Sache zieht
nut advantage; benefit; account; importance; seriousness; weight intérêt — Ce qui importer, ce qui convient, en quelque manière que ce soit, à l’utilité, à l’avantage d’une personne ou d’une collectivité, d’un individu ou d’une personne morale, en ce qui concerner soit leur bien physique et matériel, soit leur bien
nut usefulness utilitécaractère de ce qui est utile.

Verwante vertalingen van nut