Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. omstoten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omstoten (Nederlands) in het Engels

omstoten:

omstoten werkwoord (stoot om, stootte om, stootten om, omgestoten)

  1. omstoten (omverstoten; omduwen)
    to push over; to knock over; to upset
    • push over werkwoord (pushes over, pushed over, pushing over)
    • knock over werkwoord (knocks over, knocked over, knocking over)
    • upset werkwoord (upsets, upset, upsetting)

Conjugations for omstoten:

o.t.t.
  1. stoot om
  2. stoot om
  3. stoot om
  4. stoten om
  5. stoten om
  6. stoten om
o.v.t.
  1. stootte om
  2. stootte om
  3. stootte om
  4. stootten om
  5. stootten om
  6. stootten om
v.t.t.
  1. heb omgestoten
  2. hebt omgestoten
  3. heeft omgestoten
  4. hebben omgestoten
  5. hebben omgestoten
  6. hebben omgestoten
v.v.t.
  1. had omgestoten
  2. had omgestoten
  3. had omgestoten
  4. hadden omgestoten
  5. hadden omgestoten
  6. hadden omgestoten
o.t.t.t.
  1. zal omstoten
  2. zult omstoten
  3. zal omstoten
  4. zullen omstoten
  5. zullen omstoten
  6. zullen omstoten
o.v.t.t.
  1. zou omstoten
  2. zou omstoten
  3. zou omstoten
  4. zouden omstoten
  5. zouden omstoten
  6. zouden omstoten
en verder
  1. is omgestoten
  2. zijn omgestoten
diversen
  1. stoot om!
  2. stoot om!
  3. omgestoten
  4. omstotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omstoten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
upset schrik; verbijstering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knock over omduwen; omstoten; omverstoten omgooien; omkiepen; omkieperen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen
push over omduwen; omstoten; omverstoten omverrukken
upset omduwen; omstoten; omverstoten bederven; dwarsbomen; dwarsliggen; in de war sturen; nekken; ontstemmen; ruïneren; tegenwerken; verstoren; vertoornen; verzieken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
upset boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; geschokt; getroffen; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; onthutst; ontredderd; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; razend; tierend; van streek; verontwaardigd; verschrikt; verstoord; woedend; woest

Wiktionary: omstoten

omstoten
verb
  1. iets met een slag om laten vallen
omstoten
verb
  1. tip, overturn