Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgegeven (Nederlands) in het Engels

opgegeven:

opgegeven bijvoeglijk naamwoord

  1. opgegeven (gemelde)
    stated; declared; returned

Vertaal Matrix voor opgegeven:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
declared gemelde; opgegeven aangegeven; gedeclareerde; opgehelderd; verduidelijkt; verklaard; vermelde
stated gemelde; opgegeven aangegeven; gedeclareerde; vermelde
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
returned gemelde; opgegeven

opgeven:

opgeven werkwoord (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)

  1. opgeven (inschrijven)
    to subscribe; to register; to enroll; to inscribe; to enlist; to give up; to hand down; to enter; to book; to enrol
    • subscribe werkwoord (subscribes, subscribed, subscribing)
    • register werkwoord (registers, registered, registering)
    • enroll werkwoord, Amerikaans (enrolls, enrolled, enrolling)
    • inscribe werkwoord (inscribes, inscribed, inscribing)
    • enlist werkwoord (enlists, enlisted, enlisting)
    • give up werkwoord (gives up, gave up, giving up)
    • hand down werkwoord (hands down, handed down, handing down)
    • enter werkwoord (enters, entered, entering)
    • book werkwoord (books, booked, booking)
    • enrol werkwoord, Brits
  2. opgeven (stoppen; afhaken; ophouden; )
    to quit; to drop out; to pull out
    • quit werkwoord (quits, quit, quiting)
    • drop out werkwoord (drops out, dropped out, dropping out)
    • pull out werkwoord (pulls out, pulled out, pulling out)
  3. opgeven (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; staken; uitscheiden)
    to cease; to abandon; to stop; to give up
    • cease werkwoord (ceases, ceased, ceasing)
    • abandon werkwoord (abandons, abandoned, abandoning)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)
    • give up werkwoord (gives up, gave up, giving up)
  4. opgeven (subscriberen; aanmelden; inschrijven; intekenen)
    to subscribe; to register; to enroll; to inscribe; to enlist; to enter; to enrol
    • subscribe werkwoord (subscribes, subscribed, subscribing)
    • register werkwoord (registers, registered, registering)
    • enroll werkwoord, Amerikaans (enrolls, enrolled, enrolling)
    • inscribe werkwoord (inscribes, inscribed, inscribing)
    • enlist werkwoord (enlists, enlisted, enlisting)
    • enter werkwoord (enters, entered, entering)
    • enrol werkwoord, Brits
  5. opgeven (capituleren; zich overgeven)
    to capitulate; to surrender; to give in
    • capitulate werkwoord (capitulates, capitulated, capitulating)
    • surrender werkwoord (surrenders, surrendered, surrendering)
    • give in werkwoord (gives in, gave in, giving in)
  6. opgeven (de brui geven aan)
    throw in the towel; to give up
  7. opgeven (prijsgeven; opofferen)
    to sacrifice
    • sacrifice werkwoord (sacrifices, sacrificed, sacrificing)
  8. opgeven (capituleren; zich overgeven; overgeven; uitleveren)
    to capitulate; hand oneself over to; hand oneself in; to give up
  9. opgeven (hoop opgeven)
    to give up hope
    • give up hope werkwoord (gives up hope, gave up hope, giving up hope)

Conjugations for opgeven:

o.t.t.
  1. geef op
  2. geeft op
  3. geeft op
  4. geven op
  5. geven op
  6. geven op
o.v.t.
  1. gaf op
  2. gaf op
  3. gaf op
  4. gaven op
  5. gaven op
  6. gaven op
v.t.t.
  1. heb opgegeven
  2. hebt opgegeven
  3. heeft opgegeven
  4. hebben opgegeven
  5. hebben opgegeven
  6. hebben opgegeven
v.v.t.
  1. had opgegeven
  2. had opgegeven
  3. had opgegeven
  4. hadden opgegeven
  5. hadden opgegeven
  6. hadden opgegeven
o.t.t.t.
  1. zal opgeven
  2. zult opgeven
  3. zal opgeven
  4. zullen opgeven
  5. zullen opgeven
  6. zullen opgeven
o.v.t.t.
  1. zou opgeven
  2. zou opgeven
  3. zou opgeven
  4. zouden opgeven
  5. zouden opgeven
  6. zouden opgeven
en verder
  1. ben opgegeven
  2. bent opgegeven
  3. is opgegeven
  4. zijn opgegeven
  5. zijn opgegeven
  6. zijn opgegeven
diversen
  1. geef op!
  2. geeft op!
  3. opgegeven
  4. opgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opgeven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opgeven (aanvragen)
    the applying; the requesting; the applying for something; the asking for

Vertaal Matrix voor opgeven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
applying aanvragen; opgeven aanmelden; inschrijving
applying for something aanvragen; opgeven
asking for aanvragen; opgeven
book band; boek; boekje
cease afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
register bevolkingsbureau; hoofdboek; kiesregister; kiezerslijst; kiezersregister; klapper; ledenlijst; lijst; register
requesting aanvragen; opgeven
sacrifice offer; offerande; opoffering
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandon ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afblazen; afbreken; afgelasten; afzeggen; heengaan; in de steek laten; verlaten; vertrekken
book inschrijven; opgeven boeken; boekstaven; noteren; opschrijven; optekenen; registreren; te boek stellen; vastleggen
capitulate capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven zich overgeven
cease ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden aflaten; aftakelen; ophouden; verzwakken; wegglijden
drop out afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
enlist aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen aanmelden; aanroepen; annexeren; engageren; inlijven; inroepen; inschrijven; intekenen; inviteren; overnemen; uitnodigen
enrol aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen annexeren; inlijven; inschrijven; intekenen; overnemen
enroll aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen annexeren; inlijven; inschrijven; intekenen; overnemen
enter aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen aangaan; aanknopen; aantreden; betreden; binnen gaan; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenstappen; binnentreden; binnentrekken; ingaan; inklaren; insturen; invallen; invoeren; inzenden; klaren; naar binnen vallen; penetreren; toetreden
give in capituleren; opgeven; zich overgeven akkoord gaan; erop achteruitgaan; geld inleveren; instemmen; toegeven; zich over geven
give up capituleren; de brui geven aan; ermee uitscheiden; inschrijven; opgeven; ophouden; overgeven; staken; stoppen; uitleveren; uitscheiden; zich overgeven afstand doen; afzien; overgeven; strijd opgeven
give up hope hoop opgeven; opgeven
hand down inschrijven; opgeven overleveren
hand oneself in capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
hand oneself over to capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
inscribe aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen bedrukken; boeken; graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen; noteren; opdrukken; opschrijven; optekenen; overdrukken; registreren; vastleggen
pull out afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitnemen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken
quit afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen zich overgeven
register aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen aanmelden; aanmonsteren; aantekenen; boeken; inboeken; index maken; indexeren; inschrijven; intekenen; kadastreren; noteren; op schrift stellen; opschrijven; optekenen; registeren; registreren; vastleggen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
sacrifice opgeven; opofferen; prijsgeven offeren
stop ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afhouden; afremmen; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; blijven staan; blijven steken; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; inhouden; ophouden; remmen; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; vastlopen; vertragen; weerhouden
subscribe aanmelden; inschrijven; intekenen; opgeven; subscriberen aanmelden; aanmelden bij; abonneren; inschrijven; intekenen
surrender capituleren; opgeven; zich overgeven afgeven; erop achteruitgaan; geld inleveren; inleveren; overgeven; overhandigen; strijd opgeven; toegeven; zich over geven; zich overgeven
throw in the towel de brui geven aan; opgeven
- aanmelden

Synoniemen voor "opgeven":


Antoniemen van "opgeven":


Verwante definities voor "opgeven":

  1. zeggen dat je eraan mee wilt doen1
    • hij gaf zich op voor de wedstrijd1
  2. ermee ophouden1
    • na twee keer proberen gaf hij het spel al op1
  3. als verloren beschouwen1
    • de zieke is opgegeven, hij wordt niet meer beter1
  4. het noemen1
    • wilt u uw naam en adres opgeven?1
  5. het uitspuwen1
    • hij gaf bloed op1
  6. opdragen als taak1
    • hij gaf een massa huiswerk op1

Wiktionary: opgeven

opgeven
verb
  1. de strijd staken en zich gewonnen geven
  2. een in- of uitgavepost vermelden
  3. de loftrompet steken over iet of iemand
opgeven
verb
  1. to relent or yield
  2. to abandon
  3. to give up in defeat
  4. To prove unreliable or impractical; to abandon or desert, to fail to follow through
  5. give up
  6. to put an end to; to abandon
  7. to give up
  8. to give up, abandon
  9. to surrender, yield control or possession
  10. to accept to give up, withdraw etc.
  11. to communicate verbally or in writing
  12. to indicate in a written form
past
  1. to give up, stop doing something

Cross Translation:
FromToVia
opgeven open up; let oneself go; give up; renounce; resign; forgo; abandon; desert; forsake; leave; quit; cede; yield; give way; grant; accommodate; assign abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
opgeven abdicate; submit; drop; cede; yield; give way; grant; accommodate; assign; resign abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
opgeven say; tell; state dire — Exprimer par la parole
opgeven give up; renounce; resign; forgo renoncer — Se désister de quelque chose, soit par acte exprès, soit autrement.
opgeven give up; renounce; resign; forgo résigner — Se démettre, remettre. désuet|fr Il s’entendait ordinairement d’un bénéfice.