Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. opgejaagd:
  2. opjagen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgejaagd (Nederlands) in het Engels

opgejaagd:

opgejaagd bijvoeglijk naamwoord

  1. opgejaagd (gestressd; gespannen)
    tense; strained; stressed; uptight

Vertaal Matrix voor opgejaagd:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
strained gespannen; gestressd; opgejaagd gedwongen; geforceerd; gemaakt; gemaakte gevoelens; onnatuurlijk
stressed gespannen; gestressd; opgejaagd aan stress lijdend; bezorgd; gestresst; ongerust; overspannen; verontrust
tense gespannen; gestressd; opgejaagd spannende; zinderende
uptight gespannen; gestressd; opgejaagd nerveus; onrustig

opgejaagd vorm van opjagen:

opjagen werkwoord (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)

  1. opjagen
    to hurry; to hasten; to rush; move it
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
    • hasten werkwoord (hastens, hastened, hastening)
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • move it werkwoord
  2. opjagen (jachten; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
    to chase
    • chase werkwoord (chases, chased, chasing)

Conjugations for opjagen:

o.t.t.
  1. jaag op
  2. jaagt op
  3. jaagt op
  4. jagen op
  5. jagen op
  6. jagen op
o.v.t.
  1. jaagde op
  2. jaagde op
  3. jaagde op
  4. jaagden op
  5. jaagden op
  6. jaagden op
v.t.t.
  1. heb opgejaagd
  2. hebt opgejaagd
  3. heeft opgejaagd
  4. hebben opgejaagd
  5. hebben opgejaagd
  6. hebben opgejaagd
v.v.t.
  1. had opgejaagd
  2. had opgejaagd
  3. had opgejaagd
  4. hadden opgejaagd
  5. hadden opgejaagd
  6. hadden opgejaagd
o.t.t.t.
  1. zal opjagen
  2. zult opjagen
  3. zal opjagen
  4. zullen opjagen
  5. zullen opjagen
  6. zullen opjagen
o.v.t.t.
  1. zou opjagen
  2. zou opjagen
  3. zou opjagen
  4. zouden opjagen
  5. zouden opjagen
  6. zouden opjagen
en verder
  1. ben opgejaagd
  2. bent opgejaagd
  3. is opgejaagd
  4. zijn opgejaagd
  5. zijn opgejaagd
  6. zijn opgejaagd
diversen
  1. jaag op!
  2. jaagt op!
  3. opgejaagd
  4. opjagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opjagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chase achtervolging
hurry gauwigheid; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overhaasting; overijling; spoed; vlugheid
rush aanval; attaque; bestorming; drukte; gedrang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; offensief; overijling; run; runs; spoed; stormaanval; stormloop; stormlopen; temperament; teveel aan bezigheden; toeloop; toevloed; vurigheid
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chase jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen achternagaan; achternalopen; achternazitten; achtervolgen; najagen; nalopen; nastreven; nazitten; trachten te verkrijgen; vervolgen; volgen
hasten opjagen accelereren; bespoedigen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; verhaasten; versnellen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
hurry opjagen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
move it opjagen
rush opjagen draven; haasten; hard rennen; hollen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; pezen; reppen; snellen; spoeden; sprinten; stormlopen; tempo maken; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rush rieten

Wiktionary: opjagen


Cross Translation:
FromToVia
opjagen pursue; chase; hunt down; drive; drive on pourchasserpoursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur.
opjagen chase; persecute; prosecute; pursue; harrow; oppress; stalk; drive; drive on; impel; shoo; propel; actuate poursuivresuivre quelqu’un avec application, avec ardeur, courir après quelqu’un dans le dessein de l’atteindre, de le prendre.
opjagen push; sprout; thrust; chase; drive; drive on; impel; shoo; propel; pursue; actuate pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.