Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. oplopend:
  2. oplopen:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor oplopend:
    • incremental


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor oplopend (Nederlands) in het Engels

oplopend:

oplopend bijvoeglijk naamwoord

  1. oplopend (klimmend; toenemend; stijgend; )
    increasing; rising; mounting; climbing; going up; on the increase

Vertaal Matrix voor oplopend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
climbing opklimmen; stijgen
going up klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
increasing aangroei; aanwas; uitdijen; uitdijing
mounting filmmontage; kader; lijst; montage; montering; omlijsting; raam; rand; scheepsaffuit; zetsels; zetten; zetwerk
rising aangroei; aanwas; aanwassen; aanzwellen; klimmen; omhoog komen; omhoogkomen; opstijgen; rijzing; stijgen; stijging; uitdijen; uitdijing; verrijzing; wassen; zwellen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
increasing klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend in toenemende mate; meer en meer; oprijzend; toenemend
rising klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend oprijzend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
climbing klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend oprijzend
going up klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend
mounting klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend oprijzend
on the increase klimmend; omhooggaand; oplopend; rijzend; stijgend; toenemend; verheffend oprijzend

Verwante woorden van "oplopend":

  • oplopendheid

oplopen:

oplopen werkwoord (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)

  1. oplopen (onverlangd krijgen; opdoen)
    to receive; to get; to catch; to contract
    • receive werkwoord (receives, received, receiving)
    • get werkwoord (gets, got, getting)
    • catch werkwoord (catches, catched, catching)
    • contract werkwoord (contracts, contracted, contracting)

Conjugations for oplopen:

o.t.t.
  1. loop op
  2. loopt op
  3. loopt op
  4. lopen op
  5. lopen op
  6. lopen op
o.v.t.
  1. liep op
  2. liep op
  3. liep op
  4. liepen op
  5. liepen op
  6. liepen op
v.t.t.
  1. heb opgelopen
  2. hebt opgelopen
  3. heeft opgelopen
  4. hebben opgelopen
  5. hebben opgelopen
  6. hebben opgelopen
v.v.t.
  1. had opgelopen
  2. had opgelopen
  3. had opgelopen
  4. hadden opgelopen
  5. hadden opgelopen
  6. hadden opgelopen
o.t.t.t.
  1. zal oplopen
  2. zult oplopen
  3. zal oplopen
  4. zullen oplopen
  5. zullen oplopen
  6. zullen oplopen
o.v.t.t.
  1. zou oplopen
  2. zou oplopen
  3. zou oplopen
  4. zouden oplopen
  5. zouden oplopen
  6. zouden oplopen
en verder
  1. ben opgelopen
  2. bent opgelopen
  3. is opgelopen
  4. zijn opgelopen
  5. zijn opgelopen
  6. zijn opgelopen
diversen
  1. loop op!
  2. loopt op!
  3. opgelopen
  4. oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor oplopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catch buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
contract aanvraag; contract; overeenkomst; taak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catch onverlangd krijgen; opdoen; oplopen aanklampen; aanpakken; azen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; klauwen; opvangen; pakken; pikken; prooizoeken; snaaien; snappen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen; wegkapen
contract onverlangd krijgen; opdoen; oplopen contract aangaan; contracteren; samentrekken
get onverlangd krijgen; opdoen; oplopen begrijpen; binnenbrengen; binnenhalen; halen; inrukken; inzien; met het verstand vatten; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; pakken; snappen
receive onverlangd krijgen; opdoen; oplopen aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; afvangen; in ontvangst nemen; kennis opdoen; krijgen; leren; meekrijgen; meepikken; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; ontvangen; oppikken; opsteken; opstrijken; opvangen

Synoniemen voor "oplopen":


Antoniemen van "oplopen":


Verwante definities voor "oplopen":

  1. het krijgen zonder dat je het weet1
    • ik heb een vervelende ziekte opgelopen1
  2. groter of hoger worden1
    • mijn schuld is opgelopen tot 1000 gulden1
  3. met hem dezelfde weg lopen1
    • zal ik een stukje met je oplopen?1

Wiktionary: oplopen

oplopen
verb
  1. bestijgen
  2. stijgen