Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. opspannen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opspannen (Nederlands) in het Engels

opspannen:

opspannen werkwoord (span op, spant op, spande op, spanden op, opgespannen)

  1. opspannen (spannen)
    to tighten; to stretch
    • tighten werkwoord (tightens, tightened, tightening)
    • stretch werkwoord (stretchs, stretched, stretching)

Conjugations for opspannen:

o.t.t.
  1. span op
  2. spant op
  3. spant op
  4. spannen op
  5. spannen op
  6. spannen op
o.v.t.
  1. spande op
  2. spande op
  3. spande op
  4. spanden op
  5. spanden op
  6. spanden op
v.t.t.
  1. heb opgespannen
  2. hebt opgespannen
  3. heeft opgespannen
  4. hebben opgespannen
  5. hebben opgespannen
  6. hebben opgespannen
v.v.t.
  1. had opgespannen
  2. had opgespannen
  3. had opgespannen
  4. hadden opgespannen
  5. hadden opgespannen
  6. hadden opgespannen
o.t.t.t.
  1. zal opspannen
  2. zult opspannen
  3. zal opspannen
  4. zullen opspannen
  5. zullen opspannen
  6. zullen opspannen
o.v.t.t.
  1. zou opspannen
  2. zou opspannen
  3. zou opspannen
  4. zouden opspannen
  5. zouden opspannen
  6. zouden opspannen
en verder
  1. is opgespannen
  2. zijn opgespannen
diversen
  1. span op!
  2. spant op!
  3. opgespannen
  4. opspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opspannen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stretch afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; spreidbeweging; tournee; traject; weg; wegvak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stretch opspannen; spannen bespannen; oprekken; rekken; strak maken; strekken; uitrekken; uitstrekken
tighten opspannen; spannen aanhalen; aanspannen; dichtschroeven; inspannen; schroeven; strak maken; vastschroeven; verscherpen

Wiktionary: opspannen

opspannen
verb
  1. make or become tense