Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opzetten (Nederlands) in het Engels

opzetten:

opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)

  1. opzetten (iemand opstoken; opjutten)
    to instigate; to incite; to stir up; to bait
    • instigate werkwoord (instigates, instigated, instigating)
    • incite werkwoord (incites, incited, inciting)
    • stir up werkwoord (stirs up, stirred up, stirring up)
    • bait werkwoord (baits, baited, baiting)
  2. opzetten
    to stuff
    • stuff werkwoord (stuffs, stuffed, stuffing)
  3. opzetten (toenemen; groeien; stijgen; )
    to increase; to rise; to expand; to grow; to extend; to ascent; to arise; to add to
    • increase werkwoord (increases, increased, increasing)
    • rise werkwoord (rises, rose, rising)
    • expand werkwoord (expands, expanded, expanding)
    • grow werkwoord (grows, grew, growing)
    • extend werkwoord (extends, extended, extending)
    • ascent werkwoord (ascents, ascented, ascenting)
    • arise werkwoord (arises, arised, arising)
    • add to werkwoord (adds to, added to, adding to)

Conjugations for opzetten:

o.t.t.
  1. zet op
  2. zet op
  3. zet op
  4. zetten op
  5. zetten op
  6. zetten op
o.v.t.
  1. zette op
  2. zette op
  3. zette op
  4. zetten op
  5. zetten op
  6. zetten op
v.t.t.
  1. heb opgezet
  2. hebt opgezet
  3. heeft opgezet
  4. hebben opgezet
  5. hebben opgezet
  6. hebben opgezet
v.v.t.
  1. had opgezet
  2. had opgezet
  3. had opgezet
  4. hadden opgezet
  5. hadden opgezet
  6. hadden opgezet
o.t.t.t.
  1. zal opzetten
  2. zult opzetten
  3. zal opzetten
  4. zullen opzetten
  5. zullen opzetten
  6. zullen opzetten
o.v.t.t.
  1. zou opzetten
  2. zou opzetten
  3. zou opzetten
  4. zouden opzetten
  5. zouden opzetten
  6. zouden opzetten
en verder
  1. is opgezet
  2. zijn opgezet
diversen
  1. zet op!
  2. zet op!
  3. opgezet
  4. opzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opzetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ascent beklimming; bestijging; klim; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opklimmen; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
bait aas; lokaas; lokmiddel; lokvogel; visaas; visvoer
grow bloesem
increase aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; het groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; vergroting; verhoging; verloop; vermedevuldigen; vermeerdering; vermenigvuldiging; versterking; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering; wijd worden
rise aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; bult; expansie; groei; groter worden; heuvel; klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
stuff artikelen; bezittingen; bik; dingen; eigendommen; goedje; gruis; haschisch; hasj; hasjiesj; hennep; kiev; koopwaar; macadam; materiaal; materie; metselspecie; mortel; puin; split; spul; spullen; steengruis; steenslag; stof; stuff; voorwerpen; waar; wiet; zaakjes; zaken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
add to aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen
arise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; gebeuren; geschieden; omhoogrijzen; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; oprijzen; opstaan; plaats hebben; plaats vinden; rijzen; verschijnen
ascent aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen gaan staan; omhoogrijzen; opstaan; rijzen
bait iemand opstoken; opjutten; opzetten aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; azen; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; prooizoeken; provoceren; uitdagen; uitlokken
expand aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; aangroeien; bijbouwen; breed uitmeten; dik worden; expanderen; openen; opzwellen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zich vermeerderen
extend aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanbouwen; aangeven; aanreiken; afgeven; bijbouwen; expanderen; geven; openen; overgeven; overhandigen; strekken; talrijker maken; toesteken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
grow aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; gedijen; groeien; groot worden; hoger worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogkomen; omhoogstijgen; opgroeien; opstijgen; opvliegen; rijzen; stijgen; tieren; uitdijen; uitzwellen; volgroeien; volwassen worden; wassen
incite iemand opstoken; opjutten; opzetten aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; bezielen; iemand motiveren; iets aanstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; prikkelen; stimuleren; toejuichen
increase aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; hoger worden; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
instigate iemand opstoken; opjutten; opzetten aandoen; aanrichten; aanstichten; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; veroorzaken
rise aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aanwassen; bevorderd worden; de hoogte ingaan; gaan staan; groeien; groot worden; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; naar boven gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opborrelen; opgroeien; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwellen; rijzen; stijgen; uitrijzen; uittorenen; verheffen; zich opwerken
stir up iemand opstoken; opjutten; opzetten aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen opvlammen; iets aanstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; oprakelen; oproer kraaien; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; prikkelen; stimuleren; ter sprake brengen
stuff opzetten ineen duwen; proppen; stouwen

Verwante woorden van "opzetten":


Wiktionary: opzetten

opzetten
verb
  1. set something up for use
  2. to play recorded music
  3. to ready something for use

Cross Translation:
FromToVia
opzetten deploy; spread out; roll out déployerétendre, développer ce qui ployer.
opzetten swell; swell up gonfler — Enfler.
opzetten bristle; incense; rile; get angry; tousle; excite; agitate; rouse; stir up; exasperate; work up; stir; arouse hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
opzetten pad; stuff; upholster rembourrergarnir de bourre, de laine, de crin, etc.

opzetten vorm van opzet:

opzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de opzet (planning; plan)
    the scheme; the plan; the objective; the intention; the idea
    • scheme [the ~] zelfstandig naamwoord
    • plan [the ~] zelfstandig naamwoord
    • objective [the ~] zelfstandig naamwoord
    • intention [the ~] zelfstandig naamwoord
    • idea [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de opzet (voornemen; plan)
    the intention; the will; the wish
    • intention [the ~] zelfstandig naamwoord
    • will [the ~] zelfstandig naamwoord
    • wish [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor opzet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
idea opzet; plan; planning begrip; benul; besef; bewustzijn; conceptie; denkbeeld; gedachte; gezichtspunt; gezindheid; idee; intentie; interpretatie; inzicht; kijk; lezing; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; moedwil; notie; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; standpunt; vaststaande mening; visie; voornemen; zienswijze
intention opzet; plan; planning; voornemen betekenis; doel; doeleinde; inhoud; intentie; inzet; moedwil; nut; oogmerk; streven; toeleg; voornemen; zin
objective opzet; plan; planning bestemming; doel; doeleinde; doelstelling; einddoel; eindpunt; inzet; oogmerk; reisbestemming; streven; toeleg
plan opzet; plan; planning grondplan; plan; plattegrond; project; situatieschets; situatietekening; stadskaart
scheme opzet; plan; planning doel; doeleinde; inzet; kleurenschema; schema; stelsel; streven; systeem; toeleg
will opzet; plan; voornemen laatste wil; testament; uiterste wilsbeschikking
wish opzet; plan; voornemen begeerte; begeren; hevig verlangen; laatste wens; lust; smachten; verlangen; wens; wensen; wil; zucht
- concept; plan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plan bedenken; beramen; inplannen; plan beramen; plannen; van plan zijn; verzinnen; zinnen
scheme intrigeren; konkelen; kuipen
will begeren; verlangen; zullen
wish begeren; toewensen; verlangen; wensen; willen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
objective objectief; onpartijdig

Verwante woorden van "opzet":


Synoniemen voor "opzet":


Verwante definities voor "opzet":

  1. voorlopig ontwerp van iets1
    • de opzet van het verhaal is niet goed1
  2. bewuste bedoeling1
    • hij heeft met opzet de vaas gebroken1

Wiktionary: opzet

opzet
noun
  1. process of arranging media content for publishing
  2. course intended to follow
  3. intention

Cross Translation:
FromToVia
opzet planning; strategy; scheduling Planungdurchdachter Vorgang der zu einer Zeichnung oder Beschreibung eines Vorhaben, im Ergebnis (dem Plan), führt.
opzet intention VorsatzRechtssprache: willentliche Herbeiführung eines Schadens, oder billigen Inkaufnahme eines Schadens, bzw. willentliche Missachtung der Rechtsvorschriften (kein Plural)
opzet resolution Vorsatzmeist Plural: etwas das man sich vornehmen hat
opzet intention AbsichtRecht: besondere Form des Vorsatzes im Strafrecht, die sich dadurch auszeichnet, dass es dem Täter auf den Erfolg ankommt
opzet purpose; intention AbsichtGrund für eine Handlung
opzet purpose; intention Absichtgeplante noch nicht abgeschlossene Handlung
opzet design; diagram; scheme; intention plan — À classer
opzet plan; project; scheme; design; diagram; plane; ground plan projetdessein, idée de ce qu’on penser réaliser, conception des moyens qu’on croire utiles pour exécuter ce qu’on médite.

Verwante vertalingen van opzetten