Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. overvallen:
  2. overval:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overvallen (Nederlands) in het Engels

overvallen:

overvallen werkwoord (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)

  1. overvallen (attaqueren; aanvallen; bestormen)
    to attack; to assault; to raid; to lay violent hands upon; to violate; to storm
    • attack werkwoord (attacks, attacked, attacking)
    • assault werkwoord (assaults, assaulted, assaulting)
    • raid werkwoord (raids, raided, raiding)
    • lay violent hands upon werkwoord (lays violent hands upon, laid violent hands upon, laying violent hands upon)
    • violate werkwoord (violates, violated, violating)
    • storm werkwoord (storms, stormed, storming)
  2. overvallen (overrompelen)
    take off guard; to rob; to surprise; to hold up
    • take off guard werkwoord
    • rob werkwoord (robs, robbed, robbing)
    • surprise werkwoord (surprises, surprised, surprising)
    • hold up werkwoord (holds up, held up, holding up)
  3. overvallen
    mug
    – rob at gunpoint or with the threat of violence 1
    • mug werkwoord
      • I was mugged in the streets of New York last night1

Conjugations for overvallen:

o.t.t.
  1. overval
  2. overvalt
  3. overvalt
  4. overvallen
  5. overvallen
  6. overvallen
o.v.t.
  1. overviel
  2. overviel
  3. overviel
  4. overvielen
  5. overvielen
  6. overvielen
v.t.t.
  1. heb overvallen
  2. hebt overvallen
  3. heeft overvallen
  4. hebben overvallen
  5. hebben overvallen
  6. hebben overvallen
v.v.t.
  1. had overvallen
  2. had overvallen
  3. had overvallen
  4. hadden overvallen
  5. hadden overvallen
  6. hadden overvallen
o.t.t.t.
  1. zal overvallen
  2. zult overvallen
  3. zal overvallen
  4. zullen overvallen
  5. zullen overvallen
  6. zullen overvallen
o.v.t.t.
  1. zou overvallen
  2. zou overvallen
  3. zou overvallen
  4. zouden overvallen
  5. zouden overvallen
  6. zouden overvallen
en verder
  1. ben overvallen
  2. bent overvallen
  3. is overvallen
  4. zijn overvallen
  5. zijn overvallen
  6. zijn overvallen
diversen
  1. overval!
  2. overvalt!
  3. overvallen
  4. overvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overvallen bijvoeglijk naamwoord

  1. overvallen (overkomen)
    befallen; happened

Vertaal Matrix voor overvallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assault aanranden; aanval; aanvallen; attaque; attaqueren; bestorming; offensief; overval; roofoverval; run; stormaanval; stormloop
attack aanval; aanvallen; attaque; attaqueren; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop
hold up overval
mug bakkes; beker; coupe; drinkbeker; drinkglas; facie; glas; glazen pul; haarlijn; haarsnit; haarstijl; kopje; kroes; mok; ponum; porum; pul; smoel; smoelwerk; snoet; snuit; tronie
raid aanval; attaque; bestorming; inval; invasie; klopjacht; offensief; overval; razzia; rooftocht; run; stormaanval; stormloop; strooptocht
storm hevige wind; hondenweer; noodweer; stormwind; wind
surprise bevreemding; overrompeling; surprise; verrassing; verwondering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assault aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; belegeren; geweld gebruiken; mishandelen; molesteren; pijnigen; vrouw aanranden
attack aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aantasten; aanvreten; bederven; belegeren; beschadigen; inbijten; invreten
hold up overrompelen; overvallen afblazen; afgelasten; afzeggen; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden
lay violent hands upon aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen
mug overvallen
raid aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen
rob overrompelen; overvallen achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; bestelen; binnen breken; een inbraak doen; gappen; inbreken; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
storm aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; donderen; fulmineren; haasten; jachten; ketteren; razen; spoeden; stormlopen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; tot spoed aanzetten; uit de slof schieten; uitvaren; woeden
surprise overrompelen; overvallen bevreemden; iets onverwachts doen; verbazen; verbijsteren; verrassen; verwonderen
take off guard overrompelen; overvallen
violate aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen misbruiken; misdragen; onteren; ontwijden; schofferen; zich misdragen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befallen overkomen; overvallen
happened overkomen; overvallen voorgevallen

Verwante woorden van "overvallen":


Wiktionary: overvallen

overvallen
verb
  1. bij verrassing iemand belagen of overweldigen
overvallen
verb
  1. to assault for the purpose of robbery

overvallen vorm van overval:

overval [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de overval
    the assault; the raid; the hold up
    • assault [the ~] zelfstandig naamwoord
    • raid [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hold up [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor overval:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assault overval aanranden; aanval; aanvallen; attaque; attaqueren; bestorming; offensief; roofoverval; run; stormaanval; stormloop
hold up overval
raid overval aanval; attaque; bestorming; inval; invasie; klopjacht; offensief; razzia; rooftocht; run; stormaanval; stormloop; strooptocht
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assault aanranden; aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; geweld gebruiken; mishandelen; molesteren; overvallen; pijnigen; vrouw aanranden
hold up afblazen; afgelasten; afzeggen; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; overrompelen; overvallen
raid aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; leegplunderen; overvallen; plunderen; roven; uitplunderen

Verwante woorden van "overval":


Verwante definities voor "overval":

  1. onverwachte aanval2
    • er is een overval gepleegd op de benzinepomp2

Wiktionary: overval

overval
noun
  1. een plotselinge aanval, gewoonlijk van misdadige aard

Verwante vertalingen van overvallen