Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. part:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor part (Nederlands) in het Engels

part:

part [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de part (aandeel; deel)
    the segment; the part; the share; the section; the piece; the portion; the board
    • segment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • part [the ~] zelfstandig naamwoord
    • share [the ~] zelfstandig naamwoord
    • section [the ~] zelfstandig naamwoord
    • piece [the ~] zelfstandig naamwoord
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • board [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de part (portie; aandeel)
    the portion; the share; the part
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • share [the ~] zelfstandig naamwoord
    • part [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de part (gedeelte; stuk; deel; fractie)
    the piece; the part; the section; the segment; the portion
    • piece [the ~] zelfstandig naamwoord
    • part [the ~] zelfstandig naamwoord
    • section [the ~] zelfstandig naamwoord
    • segment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor part:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
board aandeel; deel; part beheer; bestuur; directie; hoofdbestuur; kostgeld; lat; legbord; leiding; schroot; smalle plank
part aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; portie; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; deeltje; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; onderdeeltje; segment; stuk
piece aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk artikel; brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; kleine brok; klompje; klontertje; klontje; mooi persoon; partje; plakje; schijfje; snippertje; speelstuk; stuk; stukje
portion aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; portie; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contributie; deel; element; erfdeel; erfenis; fractie; ingrediënt; lidmaatschapsgeld; onderdeel; segment; stuk; wat iemand erft
section aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk afdeling; basisbestanddeel; bestanddeel; brigade; brokje; component; deel; departement; detachement; doorsnede; doorsnee; eindje; element; fractie; fragmentje; ingrediënt; klein stukje; onderdeel; partje; presentatiesectie; profiel; profielstaal; rubriek; sectie; segment; snijding; snippertje; stuk; stukje; tak
segment aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; rekeningcodesegment; segment; stuk
share aandeel; deel; part; portie aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contingent; deel; element; fractie; groeifonds; inbreng; ingrediënt; onderdeel; quota; quotum; stuk
- deel; element; gedeelte; stuk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
board emballeren; enteren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inpakken; inwikkelen; kartonneren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; verpakken
part loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen; van elkaar gaan
segment in segmenten verdelen; segmenteren
share delen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
share deelachtig

Verwante woorden van "part":


Synoniemen voor "part":


Antoniemen van "part":


Verwante definities voor "part":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • ik snij de appel in partjes1

Wiktionary: part

part
noun
  1. part of something that had been divided

Verwante vertalingen van part