Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pauze (Nederlands) in het Engels

pauze:

pauze [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pauze (tussenpoos; onderbreking)
    the break; the intermission; the pause; the interval
    • break [the ~] zelfstandig naamwoord
    • intermission [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pause [the ~] zelfstandig naamwoord
    • interval [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de pauze (rustpauze; onderbreking; verpozing; tussenpoos)
    the recess; the rest-break; the pause; the break
    • recess [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rest-break [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pause [the ~] zelfstandig naamwoord
    • break [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de pauze
    the break
    – A short period of time in a resource's schedule where the resource is not available for work. 1
    • break [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pauze:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing breuk; fractuur; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; uitbraak; uitbreken; verpozing
intermission onderbreking; pauze; tussenpoos onderbreken; onderbreking; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; tussenpozen; verbreken; verpozing; werkpauze
interval onderbreking; pauze; tussenpoos interim; interval; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; speelkwartier; toonafstand; tussenpoos; tussentijd; verpozing
pause onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing rustpunt
recess onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; kloof; kostenbesparing; opening; reces; spleet; tussenruimte; uitsparing; verkorting
rest-break onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; verpozing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
pause pauzeren

Verwante woorden van "pauze":

  • pauzen, pauzes

Verwante definities voor "pauze":

  1. tijd waarin je even stopt met wat je deed2
    • tijdens de pauze at ik een boterham2

Wiktionary: pauze

pauze
noun
  1. tijd waarin de hoofdactiviteit wordt onderbroken
pauze
noun
  1. interruption, break or pause
  2. a rest or pause
  3. temporary stop or rest
  4. interruption of travel

Cross Translation:
FromToVia
pauze break; pause PauseUnterbrechung einer Tätigkeit
pauze recess PauseSchule: Unterbrechung des Unterrichtes
pauze pause; break; intermission; recess; interlude; lull; respite; interval; rest pausesuspension, interruption momentanée d’une action.
pauze calmness; composure; peacefulness; stillness; tranquility; deadlock; immobility; inaction; stagnation; repose; rest; break; intermission; pause; recess; interlude; lull; respite; interval; calm; quiet reposprivation, cessation de mouvement, d’activité ou d’effort,.