Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. posten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor posten (Nederlands) in het Engels

posten:

posten werkwoord (post, postte, postten, gepost)

  1. posten (op de bus doen)
    to post; to mail
    – cause to be directed or transmitted to another place 1
    • post werkwoord (posts, posted, posting)
    • mail werkwoord (mails, mailed, mailing)
      • I'll mail you the paper when it's written1
  2. posten (opsturen; verzenden; sturen; )
    to send
    • send werkwoord (sends, sent, sending)
  3. posten (toezenden; zenden; opsturen; )
    to remit; to send; to forward; to send to
    • remit werkwoord (remits, remitted, remitting)
    • send werkwoord (sends, sent, sending)
    • forward werkwoord (forwards, forwarded, forwarding)
    • send to werkwoord (sends to, sent to, sending to)
  4. posten (stationeren; plaatsen; posteren)
    to station
    • station werkwoord (stations, stationed, stationing)
  5. posten
    to post
    – To submit an article in a newsgroup or other online conference or forum. The term is derived from the "posting" of a notice on a physical bulletin board. 2
    • post werkwoord (posts, posted, posting)

Conjugations for posten:

o.t.t.
  1. post
  2. post
  3. post
  4. posten
  5. posten
  6. posten
o.v.t.
  1. postte
  2. postte
  3. postte
  4. postten
  5. postten
  6. postten
v.t.t.
  1. heb gepost
  2. hebt gepost
  3. heeft gepost
  4. hebben gepost
  5. hebben gepost
  6. hebben gepost
v.v.t.
  1. had gepost
  2. had gepost
  3. had gepost
  4. hadden gepost
  5. hadden gepost
  6. hadden gepost
o.t.t.t.
  1. zal posten
  2. zult posten
  3. zal posten
  4. zullen posten
  5. zullen posten
  6. zullen posten
o.v.t.t.
  1. zou posten
  2. zou posten
  3. zou posten
  4. zouden posten
  5. zouden posten
  6. zouden posten
en verder
  1. is gepost
  2. zijn gepost
diversen
  1. post!
  2. post!
  3. gepost
  4. postend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

posten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het posten (terpostbezorging)
    the posting; the mailing
    • posting [the ~] zelfstandig naamwoord
    • mailing [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het posten (afzenden; versturen; verzenden; wegsturen)
    the mailing
    • mailing [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor posten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
forward aanvaller; spitsspeler; voorhoedespeler; voorspeler
mail e-mail; elektronische post; gebrachte brieven; mail; post
mailing afzenden; posten; terpostbezorging; versturen; verzenden; wegsturen
post ambt; baan; bericht; betrekking; dienstbetrekking; functie; gebrachte brieven; job; mast; paal; pijler; pilaar; positie; post; standoord; wachtpost
posting posten; terpostbezorging aanhechten; gebrachte brieven; post; voorplakken; voorvoegen; voorzetten
station standoord; station
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
forward doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden doorsturen; doorverbinden; doorzenden; naar voren plaatsen; nasturen; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland
mail op de bus doen; posten versturen; zenden
post op de bus doen; posten boeken; plaatsen; situeren; zich afspelen
remit doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden deponeren; geld overmaken; overboeken; overschrijven; overzenden; storten; uitkeren
send doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geld overmaken; leveren; overboeken; overhandigen; overschrijven; overzenden; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren; versturen; verzenden; zenden
send to doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
station plaatsen; posten; posteren; stationeren deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
forward aanspreekbaar; beleefd; benaderbaar; beschaafd; geavanceerd; gemanierd; genaakbaar; progressief; toegankelijk; toeschietelijk; voorkomend; voort; vooruitstrevend; voorwaarts; wellevend; welopgevoed

Verwante definities voor "posten":

  1. het in een brievenbus stoppen3
    • wil je deze brief even posten?3
  2. op wacht staan3
    • de stakers posten bij de poort3

Wiktionary: posten

posten
verb
  1. op de post doen
  2. op wacht staan

Verwante vertalingen van posten