Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. samengaan:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samengaan (Nederlands) in het Engels

samengaan:

samengaan werkwoord (ga samen, gaat samen, ging samen, gingen samen, samengegaan)

  1. samengaan (een fusie aangaan; fuseren)
    to merge; conform; to fuse; to go together; go with; to follow; to fuze
    • merge werkwoord (merges, merge, merging)
    • conform werkwoord
    • fuse werkwoord, Brits (fuses, fused, fusing)
    • go together werkwoord (goes together, went together, going together)
    • go with werkwoord
    • follow werkwoord (follows, followed, following)
    • fuze werkwoord, Amerikaans

Conjugations for samengaan:

o.t.t.
  1. ga samen
  2. gaat samen
  3. gaat samen
  4. gaan samen
  5. gaan samen
  6. gaan samen
o.v.t.
  1. ging samen
  2. ging samen
  3. ging samen
  4. gingen samen
  5. gingen samen
  6. gingen samen
v.t.t.
  1. ben samengegaan
  2. bent samengegaan
  3. is samengegaan
  4. zijn samengegaan
  5. zijn samengegaan
  6. zijn samengegaan
v.v.t.
  1. was samengegaan
  2. was samengegaan
  3. was samengegaan
  4. waren samengegaan
  5. waren samengegaan
  6. waren samengegaan
o.t.t.t.
  1. zal samengaan
  2. zult samengaan
  3. zal samengaan
  4. zullen samengaan
  5. zullen samengaan
  6. zullen samengaan
o.v.t.t.
  1. zou samengaan
  2. zou samengaan
  3. zou samengaan
  4. zouden samengaan
  5. zouden samengaan
  6. zouden samengaan
diversen
  1. ga samen!
  2. gaat samen!
  3. samengegaan
  4. samengaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor samengaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fuse lont; ontbranden; ontsteking; ontvlammen; stop; zekering
fuze lont; ontbranden; ontsteking; ontvlammen; stop; zekering
merge fusie; samensmelting; samenvoegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conform een fusie aangaan; fuseren; samengaan
follow een fusie aangaan; fuseren; samengaan achternagaan; achternalopen; komen na; nakomen; nalopen; navolgen; opvolgen; volgen
fuse een fusie aangaan; fuseren; samengaan door hitte vloeibaar worden; fuseren; ineensmelten; omsmelten; samensmelten; samenvloeien; smelten; versmelten
fuze een fusie aangaan; fuseren; samengaan door hitte vloeibaar worden; fuseren; ineensmelten; omsmelten; samensmelten; samenvloeien; smelten; versmelten
go together een fusie aangaan; fuseren; samengaan
go with een fusie aangaan; fuseren; samengaan
merge een fusie aangaan; fuseren; samengaan bijeen voegen; combineren; fuseren; ineensmelten; samensmelten; samenvloeien; samenvoegen; versmelten

Wiktionary: samengaan

samengaan
verb
  1. Be combined into a whole
  2. to join together to form a group