Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. tegenwerken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tegenwerken (Nederlands) in het Engels

tegenwerken:

tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)

  1. tegenwerken (dwarsbomen; dwarsliggen)
    to hinder; to oppose; to thwart; to sabotage; to cross; to stem; to upset; to stop
    • hinder werkwoord (hinders, hindered, hindering)
    • oppose werkwoord (opposes, opposed, opposing)
    • thwart werkwoord (thwarts, thwarted, thwarting)
    • sabotage werkwoord (sabotages, sabotaged, sabotaging)
    • cross werkwoord (crosss, crossed, crossing)
    • stem werkwoord (stems, stemmed, stemming)
    • upset werkwoord (upsets, upset, upsetting)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)
    to prevent
    – keep from happening or arising; make impossible 1
    • prevent werkwoord (prevents, prevented, preventing)
  2. tegenwerken (tegengaan; tegenstreven; weerstreven)
    to counteract; to withstand; to resist; to oppose; to thwart
    • counteract werkwoord (counteracts, counteracted, counteracting)
    • withstand werkwoord (withstands, withstood, withstanding)
    • resist werkwoord (resists, resisted, resisting)
    • oppose werkwoord (opposes, opposed, opposing)
    • thwart werkwoord (thwarts, thwarted, thwarting)
  3. tegenwerken (hinderen; moeilijk maken)
    to hinder; make it hard; make it difficult

Conjugations for tegenwerken:

o.t.t.
  1. werk tegen
  2. werkt tegen
  3. werkt tegen
  4. werken tegen
  5. werken tegen
  6. werken tegen
o.v.t.
  1. werkte tegen
  2. werkte tegen
  3. werkte tegen
  4. werkten tegen
  5. werkten tegen
  6. werkten tegen
v.t.t.
  1. heb tegengewerkt
  2. hebt tegengewerkt
  3. heeft tegengewerkt
  4. hebben tegengewerkt
  5. hebben tegengewerkt
  6. hebben tegengewerkt
v.v.t.
  1. had tegengewerkt
  2. had tegengewerkt
  3. had tegengewerkt
  4. hadden tegengewerkt
  5. hadden tegengewerkt
  6. hadden tegengewerkt
o.t.t.t.
  1. zal tegenwerken
  2. zult tegenwerken
  3. zal tegenwerken
  4. zullen tegenwerken
  5. zullen tegenwerken
  6. zullen tegenwerken
o.v.t.t.
  1. zou tegenwerken
  2. zou tegenwerken
  3. zou tegenwerken
  4. zouden tegenwerken
  5. zouden tegenwerken
  6. zouden tegenwerken
en verder
  1. ben tegengewerkt
  2. bent tegengewerkt
  3. is tegengewerkt
  4. zijn tegengewerkt
  5. zijn tegengewerkt
  6. zijn tegengewerkt
diversen
  1. werk tegen!
  2. werkt tegen!
  3. tegengewerkt
  4. tegenwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tegenwerken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cross crucifix; gebaar na gebed; kruis; kruisbeeld; kruisje; kruisvorm
sabotage sabotage; tegenwerking
stem antenne; boeg; etymon; halm; handvat in de vorm van stok; spriet; stam; stamvorm; stamwoord; steel; steven; voelhoren; voelspriet; voorsteven
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
thwart roeibank
upset schrik; verbijstering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
counteract tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven afvallen; benadelen; doen mislukken; duperen; een stokje steken voor; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen; verijdelen
cross dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; overschrijden; oversteken; tegenvallen; teleurstellen
hinder dwarsbomen; dwarsliggen; hinderen; moeilijk maken; tegenwerken afbreken; bemoeilijken; doen mislukken; doen ophouden; een stokje steken voor; hinderen; moeilijker maken; obstructie plegen; onderbreken; onmogelijk maken; storen; verhinderen; verijdelen; zwaarder maken
make it difficult hinderen; moeilijk maken; tegenwerken
make it hard hinderen; moeilijk maken; tegenwerken
oppose dwarsbomen; dwarsliggen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven
prevent dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken afhouden; belemmeren; beletten; ervanaf houden; verhinderen; voorkomen; voorkómen; weerhouden; weren
resist tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven afweren; iets weerstaan; protesteren; tegenspartelen; tegenstribbelen; verdedigen; verweren; verzet tonen; verzetten; weerstaan; weren; zich verzetten
sabotage dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken doen mislukken; een stokje steken voor; saboteren; verijdelen
stem dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen
stop dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken afhouden; afremmen; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; blijven staan; blijven steken; dichten; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; inhouden; opgeven; ophouden; remmen; staken; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; vastlopen; vertragen; weerhouden
thwart dwarsbomen; dwarsliggen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven bemoeilijken; hinderen; moeilijker maken; onmogelijk maken; storen; verhinderen; verijdelen; zwaarder maken
upset dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken bederven; in de war sturen; nekken; omduwen; omstoten; omverstoten; ontstemmen; ruïneren; verstoren; vertoornen; verzieken
withstand tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven iets weerstaan; weerstaan
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cross boos; gebelgd; giftig; kwaad; narrig; nijdig; verbolgen; vertoornd
upset boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; geschokt; getroffen; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; onthutst; ontredderd; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; razend; tierend; van streek; verontwaardigd; verschrikt; verstoord; woedend; woest

Wiktionary: tegenwerken

tegenwerken
verb
  1. zich tegen iets verzetten
tegenwerken
verb
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
tegenwerken counteract; contravene contrarier — Empêcher d’agir, d’aboutir
tegenwerken violate; break the law contreveniragir contre une loi, une défense, un ordre, etc., ou contre une obligation que l’on contracter.