Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. tic:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tic (Nederlands) in het Engels

tic:

tic [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de tic (rarigheid; aanwensel)
    the nervous tremor; the tic; the quirk
    • nervous tremor [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tic [the ~] zelfstandig naamwoord
    • quirk [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tic:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nervous tremor aanwensel; rarigheid; tic zenuwtrek; zenuwtrekking
quirk aanwensel; rarigheid; tic bui; gril; kuur; luim; nuk; zenuwtrek; zenuwtrekking
tic aanwensel; rarigheid; tic zenuwtrek; zenuwtrekking

Verwante woorden van "tic":

  • tics, ticje

Wiktionary: tic

tic
noun
  1. zenuwtrek
tic
noun
  1. addiction
  2. action performed repeatedly and automatically, usually without awareness
  3. A local and habitual convulsive motion of certain muscles