Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toertje (Nederlands) in het Engels

toertje:

toertje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het toertje (uitstapje; tochtje; trip; uitje)
    the excursion; the trip; the journey; the passage; the drive; the feat; the voyage; the trick
    • excursion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    • passage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drive [the ~] zelfstandig naamwoord
    • feat [the ~] zelfstandig naamwoord
    • voyage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trick [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor toertje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drive tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; toer; tournee; uitstapje; voortstuwing; werklust
excursion tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje dagreis; dagtocht; excursie; gang; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; tour; tournee; trip; uitstapje
feat tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje bravourestuk; bravourstuk; heldendaad; heroïsche verrichting; moedige daad
journey tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje afstand; baan; baanvak; dagreis; etappe; excursie; expeditie; gang; mars; pad; reis; rit; ronde; rondreis; rondrit; route; tocht; tochtje; toer; tour; tournee; traject; trektocht; trip; uitstapje; weg
passage tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje corridor; doorgang; doorloop; doorrit; doortocht; doorvaart; gang; gangpad; hal; overloop; overtocht; overvaart; passage; passus; portaal; verbindingsgang; zeereis
trick tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje behendigheid; foefje; handigheid; kneep; kneepje; kunst; kunstgreep; kunstje; list; loer; maniertje; manoeuvre; poets; slimheid; sluwe streek; streek; truc; trucage
trip tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje dagreis; dagtocht; excursie; gang; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; tour; tournee; trip; uitstapje
voyage tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje dagreis; excursie; expeditie; gang; mars; reis; rit; tocht; toer; tournee; trektocht; uitstapje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drive aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
trick afzetten; bedonderen; bezwendelen; foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; verneuken; voor de gek houden
trip met trippelpasjes lopen; met vlugge pasjes gaan; onderuitgaan; slippen; strompelen; struikelen; trippelen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten

Verwante woorden van "toertje":


toer:

toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de toer (reis; expeditie; trektocht; )
    the journey; the tour; the voyage; the expedition; the march; the hiking tour; the hike
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • voyage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • expedition [the ~] zelfstandig naamwoord
    • march [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hiking tour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hike [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de toer (prestatie; krachttoer; stunt)
    the achievement; the tour de force; the stunt
  3. de toer (draaicirkel)
    the orbit; the revolution
    • orbit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • revolution [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. de toer (uitstapje; reis; excursie; )
    the trip; the journey; the drive; the excursion; the voyage; the outing; the tour
    • trip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drive [the ~] zelfstandig naamwoord
    • excursion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • voyage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • outing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. de toer (handigheid; kunst; truc; kneep)
    the handiness
  6. de toer (rondrit; trip; rondreis; )
    the tour; the journey; the trip; the excursion
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • excursion [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. de toer (zijn ronde doen; omgang; rondje; rondgang)
    the tour of inspection; the making one's round

Vertaal Matrix voor toer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achievement krachttoer; prestatie; stunt; toer grote daad; prestatie; verrichting; verworvenheid
drive dagreis; excursie; gang; reis; rit; tocht; toer; tournee; uitstapje aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; fut; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; rijden; rijtochtje; rijtoer; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
excursion dagreis; excursie; gang; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; tour; tournee; trip; uitstapje dagtocht; excursie; tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje
expedition expeditie; mars; reis; rit; tocht; toer; trektocht expeditie; verkenningstocht
handiness handigheid; kneep; kunst; toer; truc
hike expeditie; mars; reis; rit; tocht; toer; trektocht dwaaltocht; kuier; loopje; omloop; ommetje; omzwerving; tochtje; uitje; voetreis; voettocht; wandeling; wandeltocht; zwerftocht
hiking tour expeditie; mars; reis; rit; tocht; toer; trektocht kuier; loopje; omloop; ommetje; tochtje; uitje; voetreis; voettocht; wandeling; wandeltocht
journey dagreis; excursie; expeditie; gang; mars; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; tour; tournee; trektocht; trip; uitstapje afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tochtje; toertje; tournee; traject; trip; uitje; uitstapje; weg
making one's round omgang; rondgang; rondje; toer; zijn ronde doen
march expeditie; mars; reis; rit; tocht; toer; trektocht mark; opmars; voortgang
orbit draaicirkel; toer loopbaan; omloopbaan; omwenteling; oogholte; oogkas; weg van hemellichaam
outing dagreis; excursie; gang; reis; rit; tocht; toer; tournee; uitstapje kuier; loopje; omloop; ommetje; plezierreisje; pleziertochtje; tochtje; uitje; uitstapje; wandeling; wandeltocht
revolution draaicirkel; toer ommekeer; omverwerping; omwenteling; plotselinge omwenteling; politieke revolutie; revolutie; totale verandering
stunt krachttoer; prestatie; stunt; toer bravourestuk; hoogstandje; kunststuk; stunt
tour dagreis; excursie; expeditie; gang; mars; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; tour; tournee; trektocht; trip; uitstapje dagtocht; excursie; ronde; rondtocht; tournee; uitstapje
tour de force krachttoer; prestatie; stunt; toer bravourestuk; hoogstandje; kunststuk; stunt
tour of inspection omgang; rondgang; rondje; toer; zijn ronde doen
trip dagreis; excursie; gang; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; tour; tournee; trip; uitstapje dagtocht; excursie; tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje
voyage dagreis; excursie; expeditie; gang; mars; reis; rit; tocht; toer; tournee; trektocht; uitstapje tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drive aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
hike reizen; rondreizen; trekken; zwerven
march manoeuvreren; marcheren
trip met trippelpasjes lopen; met vlugge pasjes gaan; onderuitgaan; slippen; strompelen; struikelen; trippelen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten

Verwante woorden van "toer":


Wiktionary: toer

toer
noun
  1. journey

Cross Translation:
FromToVia
toer acrobatics; stunt acrobatieexercice d’acrobate.
toer line; round; figure ligne — Traductions à trier suivant le sens
toer excursion; outing; sightseeing trip randonnée — Longue promenade, excursion... (Sens général).