Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. uit elkaar gaan:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uit elkaar gaan (Nederlands) in het Engels

uit elkaar gaan:

uit elkaar gaan werkwoord (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)

  1. uit elkaar gaan (scheiden; uiteengaan; van elkaar gaan)
    to separate; to break up; to go separate ways; to part
    • separate werkwoord (separates, separated, separating)
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)
    • go separate ways werkwoord (goes separate ways, went separate ways, going separate ways)
    • part werkwoord (parts, parted, parting)
    to split up
    – discontinue an association or relation; go different ways 1
    • split up werkwoord (splits up, split up, splitting up)
      • My friend and I split up1
  2. uit elkaar gaan (scheiden)
    to divorce
    • divorce werkwoord (divorces, divorced, divorcing)
  3. uit elkaar gaan (uitmaken)
    to break up
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)

Conjugations for uit elkaar gaan:

o.t.t.
  1. ga uit elkaar
  2. gaat uit elkaar
  3. gaat uit elkaar
  4. gaan uit elkaar
  5. gaan uit elkaar
  6. gaan uit elkaar
o.v.t.
  1. ging uit elkaar
  2. ging uit elkaar
  3. ging uit elkaar
  4. gingen uit elkaar
  5. gingen uit elkaar
  6. gingen uit elkaar
v.t.t.
  1. ben uit elkaar gegaan
  2. bent uit elkaar gegaan
  3. is uit elkaar gegaan
  4. zijn uit elkaar gegaan
  5. zijn uit elkaar gegaan
  6. zijn uit elkaar gegaan
v.v.t.
  1. was uit elkaar gegaan
  2. was uit elkaar gegaan
  3. was uit elkaar gegaan
  4. waren uit elkaar gegaan
  5. waren uit elkaar gegaan
  6. waren uit elkaar gegaan
o.t.t.t.
  1. zal uit elkaar gaan
  2. zult uit elkaar gaan
  3. zal uit elkaar gaan
  4. zullen uit elkaar gaan
  5. zullen uit elkaar gaan
  6. zullen uit elkaar gaan
o.v.t.t.
  1. zou uit elkaar gaan
  2. zou uit elkaar gaan
  3. zou uit elkaar gaan
  4. zouden uit elkaar gaan
  5. zouden uit elkaar gaan
  6. zouden uit elkaar gaan
diversen
  1. ga uit elkaar!
  2. gat uit elkaar!
  3. uit elkaar gegaan
  4. uit elkaar gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uit elkaar gaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
divorce echtscheiding; scheiding; segregatie; verbreking
part aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; deeltje; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; onderdeeltje; part; portie; segment; stuk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break up scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; uitmaken; van elkaar gaan afbreken; breken; desintegreren; gaan; heengaan; in elkaar storten; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omgraven; omploegen; omspitten; omverhalen; omwerken; opbreken; opdoeken; opheffen; opstappen; ploegen; slopen; spitten; ten gronde gaan; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vallen; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteenstuiven; uiteenvallen; uiteenvliegen; vertrekken; wegbreken; weggaan
divorce scheiden; uit elkaar gaan loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
go separate ways scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan
part scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
separate scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan afscheiden; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; delen; hakken; in stukken hakken; isoleren; loskoppelen; opdelen; opsplitsen; scheiden; separeren; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uitsplitsen
split up scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan delen; opdelen; opsplitsen; splitsen; zich splitsen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
separate afzonderlijk; alleenstaand; apart; besloten; bijzonder; enig; enig in zijn soort; gescheiden; geïsoleerd; los van elkaar; losstaand; onvergelijkbaar; onvergelijkelijk; op zich; op zichzelf staand; privé; separaat; uniek; vrijstaand
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
split up uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen

Verwante vertalingen van uit elkaar gaan