Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. uithoren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uithoren (Nederlands) in het Engels

uithoren:

uithoren werkwoord (hoor uit, hoort uit, hoorde uit, hoorden uit, uitgehoord)

  1. uithoren (hozen)
    to bail; to bale out
    • bail werkwoord (bails, bailed, bailing)
    • bale out werkwoord (bales out, baled out, baling out)
  2. uithoren (ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren)
    to interrogate; to interpellate; to question; to hear; to subsidize; to grant; to subsidise
    • interrogate werkwoord (interrogates, interrogated, interrogating)
    • interpellate werkwoord (interpellates, interpellated, interpellating)
    • question werkwoord (questions, questioned, questioning)
    • hear werkwoord (hears, heard, hearing)
    • subsidize werkwoord, Amerikaans (subsidizes, subsidized, subsidizing)
    • grant werkwoord (grants, granted, granting)
    • subsidise werkwoord, Brits

Conjugations for uithoren:

o.t.t.
  1. hoor uit
  2. hoort uit
  3. hoort uit
  4. horen uit
  5. horen uit
  6. horen uit
o.v.t.
  1. hoorde uit
  2. hoorde uit
  3. hoorde uit
  4. hoorden uit
  5. hoorden uit
  6. hoorden uit
v.t.t.
  1. heb uitgehoord
  2. hebt uitgehoord
  3. heeft uitgehoord
  4. hebben uitgehoord
  5. hebben uitgehoord
  6. hebben uitgehoord
v.v.t.
  1. had uitgehoord
  2. had uitgehoord
  3. had uitgehoord
  4. hadden uitgehoord
  5. hadden uitgehoord
  6. hadden uitgehoord
o.t.t.t.
  1. zal uithoren
  2. zult uithoren
  3. zal uithoren
  4. zullen uithoren
  5. zullen uithoren
  6. zullen uithoren
o.v.t.t.
  1. zou uithoren
  2. zou uithoren
  3. zou uithoren
  4. zouden uithoren
  5. zouden uithoren
  6. zouden uithoren
en verder
  1. ben uitgehoord
  2. bent uitgehoord
  3. is uitgehoord
  4. zijn uitgehoord
  5. zijn uitgehoord
  6. zijn uitgehoord
diversen
  1. hoor uit!
  2. hoort uit!
  3. uitgehoord
  4. uirhorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uithoren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bail borgsom; schepvat
grant beurs; stipendium; studiebeurs; studietoelage
question geval; interpellatie; issue; kwestie; opgaaf; opgave; probleem; punt; vraag; vraagstuk; zaak; zwaarte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bail hozen; uithoren
bale out hozen; uithoren hozen; leeghozen; uitscheppen
grant ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren akkoord gaan; cadeau doen; cadeau geven; dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; instemmen; inwilligen; laten; permitteren; schenken; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen
hear ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren beluisteren; examineren; geluid waarnemen; horen; luisteren; overhoren; testen; toetsen
interpellate ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren interpelleren
interrogate ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren doorvragen; doorzagen; uitvragen
question ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren aanvechten; aarzelen; bestrijden; betwisten; doorvragen; doorzagen; interpelleren; twijfelen; uitvragen; weifelen
subsidise ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren subsidiëren
subsidize ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren subsidiëren

Wiktionary: uithoren


Cross Translation:
FromToVia
uithoren interrogate; investigate; query; question; quiz interrogerquestionner quelqu’un sur une chose ou des choses précises qu’il doit connaître ou qu’il est présumer connaître et à propos desquelles il est obliger de répondre.