Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verbabbelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verbabbelen (Nederlands) in het Engels

verbabbelen:

verbabbelen werkwoord (verbabbel, verbabbelt, verbabbelde, verbabbelden, verbabbeld)

  1. verbabbelen (verpraten)
    to make a slip; to waste one's time talking
    • make a slip werkwoord (makes a slip, made a slip, making a slip)
    • waste one's time talking werkwoord (wastes one's time talking, wasted one's time talking, wasting one's time talking)

Conjugations for verbabbelen:

o.t.t.
  1. verbabbel
  2. verbabbelt
  3. verbabbelt
  4. verbabbelen
  5. verbabbelen
  6. verbabbelen
o.v.t.
  1. verbabbelde
  2. verbabbelde
  3. verbabbelde
  4. verbabbelden
  5. verbabbelden
  6. verbabbelden
v.t.t.
  1. heb verbabbeld
  2. hebt verbabbeld
  3. heeft verbabbeld
  4. hebben verbabbeld
  5. hebben verbabbeld
  6. hebben verbabbeld
v.v.t.
  1. had verbabbeld
  2. had verbabbeld
  3. had verbabbeld
  4. hadden verbabbeld
  5. hadden verbabbeld
  6. hadden verbabbeld
o.t.t.t.
  1. zal verbabbelen
  2. zult verbabbelen
  3. zal verbabbelen
  4. zullen verbabbelen
  5. zullen verbabbelen
  6. zullen verbabbelen
o.v.t.t.
  1. zou verbabbelen
  2. zou verbabbelen
  3. zou verbabbelen
  4. zouden verbabbelen
  5. zouden verbabbelen
  6. zouden verbabbelen
diversen
  1. verbabbel!
  2. verbabbelt!
  3. verbabbeld
  4. verbabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verbabbelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
make a slip verbabbelen; verpraten floepen; glippen; verspreken; wegglippen
waste one's time talking verbabbelen; verpraten