Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verblijf:
  2. verblijven:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor verblijf:
    • resort, compound


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verblijf (Nederlands) in het Engels

verblijf:

verblijf [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verblijf (huis; optrekje; stulp)
    the residence
    – a large and imposing house 1
    the home
    – housing that someone is living in 1
    • home [the ~] zelfstandig naamwoord
      • they raise money to provide homes for the homeless1
    the house
    – a dwelling that serves as living quarters for one or more families 1
    • house [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he has a house on Cape Cod1
      • she felt she had to get out of the house1
  2. het verblijf (woning; huis; residentie; woonhuis; thuis)
    the residence; the base; the home
    • residence [the ~] zelfstandig naamwoord
    • base [the ~] zelfstandig naamwoord
    • home [the ~] zelfstandig naamwoord
    the house
    – a dwelling that serves as living quarters for one or more families 1
    • house [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he has a house on Cape Cod1
      • she felt she had to get out of the house1

Vertaal Matrix voor verblijf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
base huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis base; bouwfundament; fundament; fundering; grond; grondslag; grondtal; grondvlak; honk; vloer
home huis; optrekje; residentie; stulp; thuis; verblijf; woning; woonhuis dolhuis; gekkenhuis; gesticht; honk; inrichting; krankzinnigengesticht; krankzinnigeninrichting; psychiatrische inrichting; thuis; verzorgingshuis; verzorgingstehuis; woonplaats
house huis; optrekje; residentie; stulp; thuis; verblijf; woning; woonhuis bedrijf; coöperatie; firma; handelsbedrijf; handelshuis; huis; maatschap; maatschappij; onderneming; pand; perceel; sterrenbeeld; vennootschap
residence huis; optrekje; residentie; stulp; thuis; verblijf; woning; woonhuis honk; huis; pand; perceel; verblijfplaats; villa; woonplaats
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
base baseren; begronden; funderen; onderbouwen; onderheien
house accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
base laagstaand; ploertig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
home thuis

Verwante definities voor "verblijf":

  1. het ergens zijn2
    • ons verblijf in Amerika was geen succes2
  2. plaats waar je bent2
    • in het dagverblijf mag je roken2

Wiktionary: verblijf

verblijf
noun
  1. slightly dated: residence
  2. stay or continuance in a place; sojourn
  3. stop, delay
  4. holiday or temporary residence

Cross Translation:
FromToVia
verblijf stay séjour — Demeure

verblijven:

verblijven [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verblijven
    the remaining; the living
    • remaining [the ~] zelfstandig naamwoord
    • living [the ~] zelfstandig naamwoord

verblijven werkwoord (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)

  1. verblijven (wonen; leven; resideren; logeren)
    to live; to reside; to stay; to lodge; to be established; to have one's seat
    • live werkwoord (lives, lived, living)
    • reside werkwoord (resides, resided, residing)
    • stay werkwoord (stays, stayed, staying)
    • lodge werkwoord (lodges, lodged, lodging)
    • be established werkwoord (is established, being established)
    • have one's seat werkwoord (has one's seat, had one's seat, having one's seat)

Conjugations for verblijven:

o.t.t.
  1. verblijf
  2. verblijft
  3. verblijft
  4. verblijven
  5. verblijven
  6. verblijven
o.v.t.
  1. verbleef
  2. verbleef
  3. verbleef
  4. verbleven
  5. verbleven
  6. verbleven
v.t.t.
  1. heb verbleven
  2. hebt verbleven
  3. heeft verbleven
  4. hebben verbleven
  5. hebben verbleven
  6. hebben verbleven
v.v.t.
  1. had verbleven
  2. had verbleven
  3. had verbleven
  4. hadden verbleven
  5. hadden verbleven
  6. hadden verbleven
o.t.t.t.
  1. zal verblijven
  2. zult verblijven
  3. zal verblijven
  4. zullen verblijven
  5. zullen verblijven
  6. zullen verblijven
o.v.t.t.
  1. zou verblijven
  2. zou verblijven
  3. zou verblijven
  4. zouden verblijven
  5. zouden verblijven
  6. zouden verblijven
diversen
  1. verblijf!
  2. verblijft!
  3. verbleven
  4. verblijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verblijven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
living verblijven huiskamer; woonkamer; zitkamer
lodge loge; schouwburgplaats; vrijmetselaarsloge
remaining verblijven
stay aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be established leven; logeren; resideren; verblijven; wonen gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen
have one's seat leven; logeren; resideren; verblijven; wonen gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen
live leven; logeren; resideren; verblijven; wonen
lodge leven; logeren; resideren; verblijven; wonen accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; inwonen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen
reside leven; logeren; resideren; verblijven; wonen bewonen; gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; uithangen; verblijfplaats hebben; zetelen; zich bevinden; zijn
stay leven; logeren; resideren; verblijven; wonen blijven; logeren; niet veranderen; overnachten; toeven; vertoeven; verwijlen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
living gevestigd; in leven; levend; woonachtig; zetelend
remaining overig

Wiktionary: verblijven

verblijven
verb
  1. tijdelijk wonen, ergens tijd doorbrengen
    • verblijvenstay
verblijven
verb
  1. to live habitually
  2. live, reside
  3. to dwell
  4. To remain in a particular place
  5. To continue to have a particular quality
  6. stay a while
  7. stay somewhere temporarily

Cross Translation:
FromToVia
verblijven stay; remain; stay over; abide; keep; rest; stop restercontinuer d’être à un endroit ou dans un état.

Verwante vertalingen van verblijf