Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verkavelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verkavelen (Nederlands) in het Engels

verkavelen:

verkavelen werkwoord (verkavel, verkavelt, verkavelde, verkavelden, verkaveld)

  1. verkavelen (verdelen; kavelen)
    to divide; to parcel out; lot
    • divide werkwoord (divides, divided, dividing)
    • parcel out werkwoord (parcels out, parcelled out, parcelling out)
    • lot werkwoord

Conjugations for verkavelen:

o.t.t.
  1. verkavel
  2. verkavelt
  3. verkavelt
  4. verkavelen
  5. verkavelen
  6. verkavelen
o.v.t.
  1. verkavelde
  2. verkavelde
  3. verkavelde
  4. verkavelden
  5. verkavelden
  6. verkavelden
v.t.t.
  1. heb verkaveld
  2. hebt verkaveld
  3. heeft verkaveld
  4. hebben verkaveld
  5. hebben verkaveld
  6. hebben verkaveld
v.v.t.
  1. had verkaveld
  2. had verkaveld
  3. had verkaveld
  4. hadden verkaveld
  5. hadden verkaveld
  6. hadden verkaveld
o.t.t.t.
  1. zal verkavelen
  2. zult verkavelen
  3. zal verkavelen
  4. zullen verkavelen
  5. zullen verkavelen
  6. zullen verkavelen
o.v.t.t.
  1. zou verkavelen
  2. zou verkavelen
  3. zou verkavelen
  4. zouden verkavelen
  5. zouden verkavelen
  6. zouden verkavelen
diversen
  1. verkavel!
  2. verkavelt!
  3. verkaveld
  4. verkavelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verkavelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lot aardig wat; bende; berg; borg; bouwterrein; bouwwerk; cautie; drom; garantie; gebied; gebouw; grote hoeveelheid; hoeveelheid; hoop; horde; kavel; kluit; levenslot; lot; lotsbestemming; massa; menigte; noodlot; onderpand; ongelukkig lot; overvloed; pand; partij; perceel; schare; terrein; waarborg; waarborging; waarborgsom
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
divide kavelen; verdelen; verkavelen hakken; in stukken hakken; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
lot kavelen; verdelen; verkavelen
parcel out kavelen; verdelen; verkavelen ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen