Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verordineren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verordineren (Nederlands) in het Engels

verordineren:

verordineren werkwoord (verordineer, verordineert, verordineerde, verordineerden, verordineerd)

  1. verordineren (afkondigen; ordonneren; decreteren; verordenen)
    to proclaim; to give notice of; to call
    • proclaim werkwoord (proclaims, proclaimed, proclaiming)
    • give notice of werkwoord (gives notice of, gave notice of, giving notice of)
    • call werkwoord (calls, called, calling)

Conjugations for verordineren:

o.t.t.
  1. verordineer
  2. verordineert
  3. verordineert
  4. verordineren
  5. verordineren
  6. verordineren
o.v.t.
  1. verordineerde
  2. verordineerde
  3. verordineerde
  4. verordineerden
  5. verordineerden
  6. verordineerden
v.t.t.
  1. heb verordineerd
  2. hebt verordineerd
  3. heeft verordineerd
  4. hebben verordineerd
  5. hebben verordineerd
  6. hebben verordineerd
v.v.t.
  1. had verordineerd
  2. had verordineerd
  3. had verordineerd
  4. hadden verordineerd
  5. hadden verordineerd
  6. hadden verordineerd
o.t.t.t.
  1. zal verordineren
  2. zult verordineren
  3. zal verordineren
  4. zullen verordineren
  5. zullen verordineren
  6. zullen verordineren
o.v.t.t.
  1. zou verordineren
  2. zou verordineren
  3. zou verordineren
  4. zouden verordineren
  5. zouden verordineren
  6. zouden verordineren
diversen
  1. verordineer!
  2. verordineert!
  3. verordineerd
  4. verordinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verordineren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
call aanroepen; bellen; belletje; convocatie; geluidssein; geluidssignaal; lokroep; loktoon; opbellen; oproep; oproeping; praaien; telefonisch bericht; telefoontje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
call afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren aanbellen; aanroepen; bellen; benoemen; bestempelen; betitelen; bijeenroepen; bonzen; convoceren; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; iemand opbellen; luiden; noemen; opbellen; praaien; roepen; samenroepen; telefoontje plegen; vernoemen
give notice of afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren aanschrijven; aanzeggen; kennis geven; konde doen
proclaim afkondigen; decreteren; ordonneren; verordenen; verordineren aankondigen; afkondigen; afroepen; annonceren; bekendmaken; namen afroepen; omroepen; proclameren