Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vertrekken (Nederlands) in het Engels

vertrekken:

vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)

  1. vertrekken (heengaan; verlaten)
    to leave
    – go away from a place 1
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)
      • At what time does your train leave?1
      • She didn't leave until midnight1
      • The ship leaves at midnight1
    to abandon; to depart from; to secede from; to withdraw; to retire
    • abandon werkwoord (abandons, abandoned, abandoning)
    • depart from werkwoord (departs from, departed from, departing from)
    • secede from werkwoord (secedes from, seceded from, seceding from)
    • withdraw werkwoord (withdraws, withdrew, withdrawing)
    • retire werkwoord (retires, retired, retiring)
  2. vertrekken (weggaan; verwijderen; wegtrekken; )
    to depart; to leave; to take off; to go away
    • depart werkwoord (departs, departed, departing)
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)
    • take off werkwoord (takes off, took off, taking off)
    • go away werkwoord (goes away, went away, going away)
  3. vertrekken (weggaan; gaan; heengaan; opstappen; opbreken)
    to go; to leave; to depart; to go away; to break up
    • go werkwoord (goes, went, going)
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)
    • depart werkwoord (departs, departed, departing)
    • go away werkwoord (goes away, went away, going away)
    • break up werkwoord (breaks up, broke up, breaking up)

Conjugations for vertrekken:

o.t.t.
  1. vertrek
  2. vertrekt
  3. vertrekt
  4. vertrekken
  5. vertrekken
  6. vertrekken
o.v.t.
  1. vertrok
  2. vertrok
  3. vertrok
  4. vertrokken
  5. vertrokken
  6. vertrokken
v.t.t.
  1. ben vertrokken
  2. bent vertrokken
  3. is vertrokken
  4. zijn vertrokken
  5. zijn vertrokken
  6. zijn vertrokken
v.v.t.
  1. was vertrokken
  2. was vertrokken
  3. was vertrokken
  4. waren vertrokken
  5. waren vertrokken
  6. waren vertrokken
o.t.t.t.
  1. zal vertrekken
  2. zult vertrekken
  3. zal vertrekken
  4. zullen vertrekken
  5. zullen vertrekken
  6. zullen vertrekken
o.v.t.t.
  1. zou vertrekken
  2. zou vertrekken
  3. zou vertrekken
  4. zouden vertrekken
  5. zouden vertrekken
  6. zouden vertrekken
diversen
  1. vertrek!
  2. vertrekt!
  3. vertrokken
  4. vertrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vertrekken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vertrekken (ruimte in een gebouw; kamer; vertrek)
    the chamber; the room
    • chamber [the ~] zelfstandig naamwoord
    • room [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. het vertrekken (heengaan)
    the leave; the depart
    • leave [the ~] zelfstandig naamwoord
    • depart [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. het vertrekken (weggaan)
    the leaving
    • leaving [the ~] zelfstandig naamwoord

vertrekken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de vertrekken (kamers)
    the chambers; the rooms
    • chambers [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rooms [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vertrekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chamber kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken grote kamer; zaal
chambers kamers; vertrekken
depart heengaan; vertrekken
go beurt; rondje; spelletje
leave heengaan; vertrekken snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd
leaving vertrekken; weggaan afreis; afstappen; afvaart; afvaren; afzien van; uittreding; uitvaren; verlaten; vertrek
retire uittreding
room kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken aparte vergaderruimte; grote kamer; hotelkamer; ruimte; zaal
rooms kamers; vertrekken ruimtes; zalen; zalencomplex
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandon heengaan; verlaten; vertrekken afblazen; afbreken; afgelasten; afzeggen; ermee uitscheiden; in de steek laten; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten
break up gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; breken; desintegreren; in elkaar storten; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omgraven; omploegen; omspitten; omverhalen; omwerken; opdoeken; opheffen; ploegen; scheiden; slopen; spitten; ten gronde gaan; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vallen; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteengaan; uiteenstuiven; uiteenvallen; uiteenvliegen; uitmaken; van elkaar gaan; wegbreken
depart afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; afvaren; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
depart from heengaan; verlaten; vertrekken
go gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afleggen; gaan; lopen; meters maken; stappen; zich begeven; zich voortbewegen
go away afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
leave afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afgeven; afleveren; afreizen; afsteken; afvaren; bestellen; bezorgen; brengen; heengaan; in de steek laten; overhandigen; overlaten; thuisbezorgen; uitgaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich verwijderen
retire heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; ontslag nemen; pensioneren; terugtrekken; uittreden; zich terugtrekken
secede from heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; terugtrekken; uittreden
take off afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aanbreken; aanvangen; afdoen; afhandelen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; een begin nemen; heengaan; in de lucht omhoogstijgen; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; op gang komen; opstijgen; opvliegen; starten; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van start gaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
withdraw heengaan; verlaten; vertrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; aftreden; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; uittreden; zich terugtrekken
- weggaan
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
go heen; ksst; vort; weg

Synoniemen voor "vertrekken":


Antoniemen van "vertrekken":


Verwante definities voor "vertrekken":

  1. het een andere uitdrukking geven2
    • hij vertrok zijn mond tot een grijns2
  2. van deze plaats vandaan gaan2
    • als iedereen klaar is, vertrekken we2

Wiktionary: vertrekken

vertrekken
verb
  1. weggaan
vertrekken
verb
  1. To depart (intransitive)
  2. depart; leave
  3. leave
  4. go out
  5. to leave
  6. -
  7. to depart secretly
plural
  1. housing, barracks

Cross Translation:
FromToVia
vertrekken start off; start démarrer — Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général).
vertrekken leave; drive away; drive off; start off; start; absent onself; depart; go away; absent onself from; discharge; fire; fire off; start out; set off; set going partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :
vertrekken contort; twist; wring; distort; wrench; wrick; sprain; mangle; warp; wrest tordre — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van vertrekken