Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aankoop:
  2. aankopen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aankoop (Nederlands) in het Spaans

aankoop:

aankoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de aankoop (acquisitie; kopen; verwerving; )
    la adquisición; la compra
  2. de aankoop (acquisitie; aanschaf; boodschap; )
    la adquisición; la compra; el beneficio; el rendimiento; la obtención
  3. de aankoop
    la compra
    • compra [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aankoop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adquisición aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; afname; boodschap; koop; kopen; verkrijging; verwerving
beneficio aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; boodschap; koop baat; benefiet; gewin; hoogte van produktie; nut; oogst; opbrengst; product; productiviteit; profijt; rendement; uitkomst; voortbrengsel; waarde; winst
compra aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; afname; boodschap; koop; kopen; verkrijging; verwerving inkoop
obtención aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; boodschap; koop bemachtiging; inneming
rendimiento aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; boodschap; koop arbeidsprestatie; baat; doorvoer; gewin; hoogte van produktie; nut; nuttig effect; nuttigheid; oogst; opbrengst; prestatie; product; productiviteit; profijt; rendement; uitkomst; utiliteit; voortbrengsel; waarde; werkprestatie; winst

Verwante definities voor "aankoop":

  1. wat je koopt1
    • die auto was onze duurste aankoop1

Wiktionary: aankoop

aankoop
noun
  1. datgene wat men aankoopt

Cross Translation:
FromToVia
aankoop compra Einkauf — das Erwerben von etwas gegen Geld
aankoop adquisición; compra Ankauf — der Erwerb von Wertstücken
aankoop adquisición purchase — individual item one has purchased
aankoop compra purchase — that which is obtained for a price in money or its equivalent
aankoop adquisición; compra achatacquisition faire à prix d’argent.
aankoop adquisición; compra; ganancia acquisitionaction d’acquérir.
aankoop adquisición; compra empletteemploi, choix.

aankopen:

aankopen werkwoord (koop aan, koopt aan, kocht aan, kochten aan, aangekocht)

  1. aankopen (kopen; verkrijgen; verwerven; aanschaffen)
    comprar; obtener; buscar; adquirir; ganar; mercar; aprobar

Conjugations for aankopen:

o.t.t.
  1. koop aan
  2. koopt aan
  3. koopt aan
  4. kopen aan
  5. kopen aan
  6. kopen aan
o.v.t.
  1. kocht aan
  2. kocht aan
  3. kocht aan
  4. kochten aan
  5. kochten aan
  6. kochten aan
v.t.t.
  1. heb aangekocht
  2. hebt aangekocht
  3. heeft aangekocht
  4. hebben aangekocht
  5. hebben aangekocht
  6. hebben aangekocht
v.v.t.
  1. had aangekocht
  2. had aangekocht
  3. had aangekocht
  4. hadden aangekocht
  5. hadden aangekocht
  6. hadden aangekocht
o.t.t.t.
  1. zal aankopen
  2. zult aankopen
  3. zal aankopen
  4. zullen aankopen
  5. zullen aankopen
  6. zullen aankopen
o.v.t.t.
  1. zou aankopen
  2. zou aankopen
  3. zou aankopen
  4. zouden aankopen
  5. zouden aankopen
  6. zouden aankopen
diversen
  1. koop aan!
  2. koopt aan!
  3. aangekocht
  4. aankopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aankopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aprobar instemmen
buscar afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adquirir aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven aanleren; aanschaffen; bemachtigen; eigen maken; halen; iets bemachtigen; kennis opdoen; kopen; leren; meekrijgen; meepikken; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppikken; opsteken; pakken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven
aprobar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven aanstaan; akkoord gaan met; autoriseren; believen; bijvallen; billijken; erdoor komen; fiatteren; goeddunken; goedkeuren; goedvinden; halen; instemmen; pakken; permitteren; ratificeren; rugsteunen; steunen; toestaan; toestemmen in; toestemming verlenen
buscar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven afhalen en meenemen; afzoeken; beproeven; halen; iets opzoeken; keuren; naslaan; nazoeken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opsnuffelen; opzoeken; pakken; tegemoetzien; testen; uitkijken naar; uitvissen; verwachten; vinden; vooruitzien; zien te vinden; zoeken
comprar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven aanschaffen; acquireren; verkrijgen
ganar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven behalen; binnenbrengen; binnenhalen; buitmaken; de kost verdienen; de overwinning behalen; gewinnen; halen; in het leven roepen; kostwinnen; maken; pakken; scheppen; tot stand brengen; vangen; verdienen; verkrijgen; voor elkaar krijgen; winnen; zegevieren
mercar aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven
obtener aankopen; aanschaffen; kopen; verkrijgen; verwerven behalen; bemachtigen; bereiken; binnenbrengen; binnenhalen; doordringen; eigen maken; gewinnen; halen; iets bemachtigen; kopen; pakken; penetreren in; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven; winnen

Wiktionary: aankopen

aankopen
verb
  1. door kopen verwerven

Cross Translation:
FromToVia
aankopen comprar purchase — to obtain by paying money or its equivalent; to buy for a price
aankopen comprar; procurarse acheter — Tous sens
aankopen adquirir acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).