Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. arriveren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor arriveren (Nederlands) in het Spaans

arriveren:

arriveren werkwoord (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)

  1. arriveren (aankomen)
    llegar; venir; hacer su entrada; acceder; entrar; entrar en; aproximarse; acercarse

Conjugations for arriveren:

o.t.t.
  1. arriveer
  2. arriveert
  3. arriveert
  4. arriveren
  5. arriveren
  6. arriveren
o.v.t.
  1. arriveerde
  2. arriveerde
  3. arriveerde
  4. arriveerden
  5. arriveerden
  6. arriveerden
v.t.t.
  1. ben gearriveerd
  2. bent gearriveerd
  3. is gearriveerd
  4. zijn gearriveerd
  5. zijn gearriveerd
  6. zijn gearriveerd
v.v.t.
  1. was gearriveerd
  2. was gearriveerd
  3. was gearriveerd
  4. waren gearriveerd
  5. waren gearriveerd
  6. waren gearriveerd
o.t.t.t.
  1. zal arriveren
  2. zult arriveren
  3. zal arriveren
  4. zullen arriveren
  5. zullen arriveren
  6. zullen arriveren
o.v.t.t.
  1. zou arriveren
  2. zou arriveren
  3. zou arriveren
  4. zouden arriveren
  5. zouden arriveren
  6. zouden arriveren
diversen
  1. arriveer!
  2. arriveert!
  3. gearriveerd
  4. arriverende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

arriveren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. arriveren (komen; aankomen)
    la llegada
    • llegada [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor arriveren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acercarse naderen; tegemoetkomen
entrar binnengaan
llegada aankomen; arriveren; komen binnenkomst; einde; eindpunt; eindstreep; entree; finish; finishlijn; inkomst; intocht; intrede; komst; meet; overkomst
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acceder aankomen; arriveren afgeven; akkoord gaan; beamen; betreden; bevestigen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; doordringen; erbij voegen; erop achteruitgaan; geld inleveren; goed vinden; gunnen; iets toekennen; ingaan; inleveren; instemmen; invoegen; onderschrijven; ondervragen; overgaan op nieuwe rijbaan; overhandigen; overhoren; penetreren; staven; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toevoegen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren
acercarse aankomen; arriveren aanvliegen; benaderen; bereiken; dichtbijkomen; dichterbij komen; doordringen; erbij komen; geraken; naderbij komen; naderen; penetreren in; terecht komen; toenaderen
aproximarse aankomen; arriveren benaderen; dichterbij komen; naderen; tegemoetkomen; toenaderen
entrar aankomen; arriveren aantreden; betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenrijden; binnenstappen; binnenstormen; binnentreden; binnenvliegen; doen in; doordringen; inbrengen; indoen; ingaan; inrijden; instoppen; penetreren; toetreden; zich toegang verschaffen
entrar en aankomen; arriveren aanvangen; beginnen; betreden; binnendringen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenrijden; binnenstappen; binnenstromen; binnentreden; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; infiltreren; ingaan; inpassen; inrijden; instromen; invallen; massaal opkomen; onverwachts langskomen; passen in; penetreren; starten; toestromen; van start gaan
hacer su entrada aankomen; arriveren betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan
llegar aankomen; arriveren aankomen; afsluiten; belanden; betreden; beëindigen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; ingaan; landen; neerkomen; op de grond komen; ophouden; stoppen; terecht komen; terechtkomen; uithebben; uitkrijgen; verzeilen
venir aankomen; arriveren ejaculeren; klaarkomen; komen
- aankomen

Synoniemen voor "arriveren":


Antoniemen van "arriveren":


Verwante definities voor "arriveren":

  1. na een reis ergens komen1
    • onze gast is zojuist gearriveerd1

Wiktionary: arriveren

arriveren
verb
  1. de bestemming bereiken

Cross Translation:
FromToVia
arriveren llegar arrive — to reach
arriveren arribar; llegar arrive — to get to a certain place
arriveren llegar; conseguir; ocurrir; tener éxito; acertar; lograr; acontecer arriverparvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.