Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. jennen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jennen (Nederlands) in het Spaans

jennen:

jennen werkwoord (jen, jent, jende, jenden, gejend)

  1. jennen (sarren; uitdagen; pesten; )
    provocar; fastidiar; hacer rabiar; irritar

Conjugations for jennen:

o.t.t.
  1. jen
  2. jent
  3. jent
  4. jennen
  5. jennen
  6. jennen
o.v.t.
  1. jende
  2. jende
  3. jende
  4. jenden
  5. jenden
  6. jenden
v.t.t.
  1. heb gejend
  2. hebt gejend
  3. heeft gejend
  4. hebben gejend
  5. hebben gejend
  6. hebben gejend
v.v.t.
  1. had gejend
  2. had gejend
  3. had gejend
  4. hadden gejend
  5. hadden gejend
  6. hadden gejend
o.t.t.t.
  1. zal jennen
  2. zult jennen
  3. zal jennen
  4. zullen jennen
  5. zullen jennen
  6. zullen jennen
o.v.t.t.
  1. zou jennen
  2. zou jennen
  3. zou jennen
  4. zouden jennen
  5. zouden jennen
  6. zouden jennen
en verder
  1. ben gejend
  2. bent gejend
  3. is gejend
  4. zijn gejend
  5. zijn gejend
  6. zijn gejend
diversen
  1. jen!
  2. jent!
  3. gejend
  4. jennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastidiar treiteren
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastidiar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken dwarszitten; ergeren; etteren; foppen; geringschatten; harrewarren; in de maling nemen; irriteren; klagen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; minachten; narren; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; tarten; te pakken nemen; teisteren; tergen; treiteren; verachten; vervelen; vervelend doen; voor de gek houden; wegpesten; zeuren
hacer rabiar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
irritar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
provocar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten

Synoniemen voor "jennen":


Verwante definities voor "jennen":

  1. hem steeds weer gemeen plagen1
    • ze jennen die jongen met de rode haren voortdurend1

Wiktionary: jennen

jennen
verb
  1. (overgankelijk) pesten, uitdagen

Cross Translation:
FromToVia
jennen intimidar; acosar; chulear bully — to intimidate
jennen fastidiar; dar la lata triezen — (transitiv) jemanden sehr ärgern oder quälen, so dass es ihm körperlich oder seelisch stark zusetzt