Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. laven:
  2. Wiktionary:
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. lavar:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor laven (Nederlands) in het Spaans

laven:

laven werkwoord (laaf, laaft, laafde, laafden, gelaafd)

  1. laven (tegoed doen; lenigen; lessen)
    consumir; disfrutar
  2. laven (dorst lessen)
  3. laven (zijn heil zoeken in; troosten; sterken)

Conjugations for laven:

o.t.t.
  1. laaf
  2. laaft
  3. laaft
  4. laven
  5. laven
  6. laven
o.v.t.
  1. laafde
  2. laafde
  3. laafde
  4. laafden
  5. laafden
  6. laafden
v.t.t.
  1. heb gelaafd
  2. hebt gelaafd
  3. heeft gelaafd
  4. hebben gelaafd
  5. hebben gelaafd
  6. hebben gelaafd
v.v.t.
  1. had gelaafd
  2. had gelaafd
  3. had gelaafd
  4. hadden gelaafd
  5. hadden gelaafd
  6. hadden gelaafd
o.t.t.t.
  1. zal laven
  2. zult laven
  3. zal laven
  4. zullen laven
  5. zullen laven
  6. zullen laven
o.v.t.t.
  1. zou laven
  2. zou laven
  3. zou laven
  4. zouden laven
  5. zouden laven
  6. zouden laven
en verder
  1. ben gelaafd
  2. bent gelaafd
  3. is gelaafd
  4. zijn gelaafd
  5. zijn gelaafd
  6. zijn gelaafd
diversen
  1. laaf!
  2. laaft!
  3. gelaafd
  4. lavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor laven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apagar la sed dorst lessen; laven lessen; stillen; zich laven; zich verkwikken; zijn dorst stillen
buscar refugio en laven; sterken; troosten; zijn heil zoeken in
consolar laven; sterken; troosten; zijn heil zoeken in bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten
consumir laven; lenigen; lessen; tegoed doen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; toepassen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
disfrutar laven; lenigen; lessen; tegoed doen aanstaan; amuseren; believen; genieten; genot hebben van; goeddunken; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen

Wiktionary: laven


Cross Translation:
FromToVia
laven refrescar désaltérerapaiser la soif.

Verwante vertalingen van laven



Spaans

Uitgebreide vertaling voor laven (Spaans) in het Nederlands

lavar:

lavar werkwoord

  1. lavar
    wassen; uitwassen
    • wassen werkwoord (was, wast, waste, wasten, gewassen)
    • uitwassen werkwoord (was uit, wast uit, waste uit, wasten uit, uitgewassen)
  2. lavar
    schoonwassen
    • schoonwassen werkwoord (was schoon, wast schoon, waste schoon, wasten schoon, schoongewassen)
  3. lavar
    uitwassen
    • uitwassen werkwoord (was uit, wast uit, waste uit, wasten uit, uitgewassen)
  4. lavar (enjugar)
    afspoelen
    • afspoelen werkwoord (spoel af, spoelt af, spoelde af, spoelden af, afgespoeld)
  5. lavar (legalizar; blanquear)
    legaliseren
    • legaliseren werkwoord (legaliseer, legaliseert, legaliseerde, legaliseerden, gelegaliseerd)
  6. lavar (enjuagar; bañar)
    omspoelen met water; uitspoelen
  7. lavar (enjuagar; bañar)
    omspoelen
    • omspoelen werkwoord (spoel om, spoelt om, spoelde om, spoelden om, omgespoeld)

Conjugations for lavar:

presente
  1. lavo
  2. lavas
  3. lava
  4. lavamos
  5. laváis
  6. lavan
imperfecto
  1. lavaba
  2. lavabas
  3. lavaba
  4. lavábamos
  5. lavabais
  6. lavaban
indefinido
  1. lavé
  2. lavaste
  3. lavó
  4. lavamos
  5. lavasteis
  6. lavaron
fut. de ind.
  1. lavaré
  2. lavarás
  3. lavará
  4. lavaremos
  5. lavaréis
  6. lavarán
condic.
  1. lavaría
  2. lavarías
  3. lavaría
  4. lavaríamos
  5. lavaríais
  6. lavarían
pres. de subj.
  1. que lave
  2. que laves
  3. que lave
  4. que lavemos
  5. que lavéis
  6. que laven
imp. de subj.
  1. que lavara
  2. que lavaras
  3. que lavara
  4. que laváramos
  5. que lavarais
  6. que lavaran
miscelánea
  1. ¡lava!
  2. ¡lavad!
  3. ¡no laves!
  4. ¡no lavéis!
  5. lavado
  6. lavando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor lavar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wassen hincharse; limpieza
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspoelen enjugar; lavar enjuagadurar; enjuaguer
legaliseren blanquear; lavar; legalizar
omspoelen bañar; enjuagar; lavar
omspoelen met water bañar; enjuagar; lavar
schoonwassen lavar
uitspoelen bañar; enjuagar; lavar
uitwassen lavar
wassen lavar florecer; medrar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wassen de cera

Synoniemen voor "lavar":


Wiktionary: lavar

lavar
verb
  1. iets schoonmaken
  2. zichzelf schoonmaken

Cross Translation:
FromToVia
lavar schoonmaken; reinigen cleanse — clean, purify
lavar wassen wash — to clean with water
lavar myć wassen — iets schoonmaken
lavar de was doen; wassen; uitwassen lavernettoyer avec de l’eau, pure ou additionnée de savon ou de lessive, ou, avec tout autre liquide.