Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangapen (Nederlands) in het Spaans

aangapen:

aangapen werkwoord (gaap aan, gaapt aan, gaapte aan, gaapten aan, aangegaapt)

  1. aangapen (aanstaren)

Conjugations for aangapen:

o.t.t.
  1. gaap aan
  2. gaapt aan
  3. gaapt aan
  4. gapen aan
  5. gapen aan
  6. gapen aan
o.v.t.
  1. gaapte aan
  2. gaapte aan
  3. gaapte aan
  4. gaapten aan
  5. gaapten aan
  6. gaapten aan
v.t.t.
  1. heb aangegaapt
  2. hebt aangegaapt
  3. heeft aangegaapt
  4. hebben aangegaapt
  5. hebben aangegaapt
  6. hebben aangegaapt
v.v.t.
  1. had aangegaapt
  2. had aangegaapt
  3. had aangegaapt
  4. hadden aangegaapt
  5. hadden aangegaapt
  6. hadden aangegaapt
o.t.t.t.
  1. zal aangapen
  2. zult aangapen
  3. zal aangapen
  4. zullen aangapen
  5. zullen aangapen
  6. zullen aangapen
o.v.t.t.
  1. zou aangapen
  2. zou aangapen
  3. zou aangapen
  4. zouden aangapen
  5. zouden aangapen
  6. zouden aangapen
diversen
  1. gaap aan!
  2. gaapt aan!
  3. aangegaapt
  4. aangapende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aangapen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aangapen (aanstaren; verbaasd aanzien)
    la mirar clavada

Vertaal Matrix voor aangapen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mirar clavada aangapen; aanstaren; verbaasd aanzien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mirar con la boca abierta aangapen; aanstaren
mirar fijamente aangapen; aanstaren aanstaren; speurend kijken; staarogen; star kijken; staren; strak kijken; turen

Wiktionary: aangapen

aangapen
verb
  1. dom en nieuwsgierig aanstaren

Verwante vertalingen van aangapen