Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aannemen (Nederlands) in het Spaans

aannemen:

aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)

  1. aannemen (aanvaarden; accepteren)
    aceptar; acotar; recibir
  2. aannemen (geloven)
    creer; suponer; presumir; considerar; asumir; creer en
  3. aannemen (in dienst nemen; aantrekken; inhuren)
    emplear; reclutar
  4. aannemen (in ontvangst nemen; ontvangen; accepteren; aanvaarden)
    recibir; aceptar
  5. aannemen (adopteren)
    adoptar; aceptar
  6. aannemen (cadeau aannemen; aanvaarden; accepteren)
  7. aannemen (veronderstellen; uitgaan van)
    suponer; presumir

Conjugations for aannemen:

o.t.t.
  1. neem aan
  2. neemt aan
  3. neemt aan
  4. nemen aan
  5. nemen aan
  6. nemen aan
o.v.t.
  1. nam aan
  2. nam aan
  3. nam aan
  4. namen aan
  5. namen aan
  6. namen aan
v.t.t.
  1. heb aangenomen
  2. hebt aangenomen
  3. heeft aangenomen
  4. hebben aangenomen
  5. hebben aangenomen
  6. hebben aangenomen
v.v.t.
  1. had aangenomen
  2. had aangenomen
  3. had aangenomen
  4. hadden aangenomen
  5. hadden aangenomen
  6. hadden aangenomen
o.t.t.t.
  1. zal aannemen
  2. zult aannemen
  3. zal aannemen
  4. zullen aannemen
  5. zullen aannemen
  6. zullen aannemen
o.v.t.t.
  1. zou aannemen
  2. zou aannemen
  3. zou aannemen
  4. zouden aannemen
  5. zouden aannemen
  6. zouden aannemen
diversen
  1. neem aan!
  2. neemt aan!
  3. aangenomen
  4. aannemende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aannemen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aannemen (adopteren)
    la adoptir
    • adoptir [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. aannemen (vooronderstellen)
    la suposición; la presunción

Vertaal Matrix voor aannemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adoptir aannemen; adopteren
emplear huren; in dienst nemen; inhuren
presunción aannemen; vooronderstellen aanname; bombast; branie; dikdoenerij; eigendunk; eigenwaan; gebluf; gebral; gepoch; gewichtigdoenerij; gewichtigheid; gezwollenheid; grootspraak; hoogdravendheid; hoogmoedigheid; hovaardigheid; ijdelheid; ijdeltuiterij; opschepperij; pompeusheid; postulaat; snoeverij; stelling; these; thesis; trots; vermoeden; veronderstelling; voorgevoel; vooronderstelling; wuftheid; zelfbehagen
suposición aannemen; vooronderstellen aanname; gissing; hypothese; inschatting; onderstelling; postulaat; stelling; theorie; these; thesis; veronderstellen; veronderstelling; voorgevoel; vooronderstelling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aceptar aannemen; aanvaarden; accepteren; adopteren; in ontvangst nemen; ontvangen aanvaarden; accepteren; billijken; goedkeuren; in ontvangst nemen; inwilligen; krijgen; ontvangen; opstrijken; toestaan; vergunnen; voor lief nemen; zich laten gevallen
aceptar relagar aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen
acotar aannemen; aanvaarden; accepteren afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; neppen; omlijnen; omranden
adoptar aannemen; adopteren annexeren; beroeren; beïnvloeden; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; inlijven; overnemen; raken; treffen
asumir aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen; geloven ervan uitgaan; op zich nemen
considerar aannemen; geloven aanmerken; afwegen; bedenken; beraadslagen; beraden; beschouwen; bespiegelen; consideren; considereren; iets overwegen; in overweging nemen; nadenken; op het oog hebben; overdenken; overleggen; overpeinzen; overwegen; peinzen; raad inwinnen; zich beraden
creer aannemen; geloven inleven; invoelen; meeleven; voelen
creer en aannemen; geloven
emplear aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aanwenden; benutten; bezigen; detacheren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; tewerkstellen; toepassen; uitbuiten; uitzenden
presumir aannemen; geloven; uitgaan van; veronderstellen ervan uitgaan; gissen; gissing maken; grootspreken; opscheppen; opsnijden; postuleren; raden; snoeven; vooronderstellen
recibir aannemen; aanvaarden; accepteren; in ontvangst nemen; ontvangen binnenhalen; eigen maken; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; kennis opdoen; kopen; krijgen; leren; meekrijgen; meepikken; onthalen; ontvangen; oppikken; opsteken; opstrijken; vergasten; verkrijgen; verwelkomen; verwerven; welkom heten
reclutar aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aanroepen; aantrekken; aanwerven; inroepen; inviteren; ontbieden; oproepen; rekruteren; ronselen; sommeren; werven
suponer aannemen; geloven; uitgaan van; veronderstellen ervan uitgaan; gissen; gissing maken; raden; speculeren op
tomar posesión de aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen
- aanvaarden; accepteren; adopteren; geloven

Synoniemen voor "aannemen":


Antoniemen van "aannemen":


Verwante definities voor "aannemen":

  1. een baan geven1
    • ze hebben die sollicitant aangenomen1
  2. ergens naar luisteren om het door te geven1
    • wij zullen de boodschap wel aannemen1
  3. overnemen, ermee akkoord gaan1
    • de directie heeft het voorstel aangenomen1
  4. als kind opnemen in het gezin1
    • zij hebben een kind uit Chili aangenomen1
  5. denken dat het waar is1
    • neem maar van mij aan dat hij liegt!1
  6. oppakken en luisteren1
    • wie neemt de telefoon aan?1

Wiktionary: aannemen

aannemen
verb
  1. overnemen

Cross Translation:
FromToVia
aannemen aceptar accept — to receive officially
aannemen adoptar; ahijar adopt — to take by choice into relationship, as, child, heir, friend, citizen
aannemen dar por sentado; suponer assume — to suppose to be true
aannemen asumir assume — take on a position
aannemen asumir assume — adopt an idea
aannemen concretizar concrete — solidify
aannemen suponer suppose — conclude; believe
aannemen suponer suppose — theorize; hypothesize
aannemen aceptar accepter — Traductions à trier suivant le sens
aannemen admitir admettrerecevoir par choix, faveur ou condescendance.
aannemen adoptar; ahijar; prohijar; aceptar; admitir; tomar; acoger; recibir; elegir; escoger adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
aannemen aceptar; admitir; acoger; recibir agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.
aannemen tomar a sueldo; contratar; reclutar embaucherengager un salarié, passer avec lui un contrat de travail.
aannemen recibir recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.
aannemen recoger recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».
aannemen revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
aannemen padecer souffrirsentir de la douleur.
aannemen suponer supposer — Poser une chose pour établie (sens général)

Verwante vertalingen van aannemen