Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aanpraten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanpraten (Nederlands) in het Spaans

aanpraten:

aanpraten werkwoord (praat aan, praatte aan, praatten aan, aangepraat)

  1. aanpraten (aansmeren)
  2. aanpraten (aansmeren)
    hacer creer; encajar

Conjugations for aanpraten:

o.t.t.
  1. praat aan
  2. praat aan
  3. praat aan
  4. praten aan
  5. praten aan
  6. praten aan
o.v.t.
  1. praatte aan
  2. praatte aan
  3. praatte aan
  4. praatten aan
  5. praatten aan
  6. praatten aan
v.t.t.
  1. heb aangepraat
  2. hebt aangepraat
  3. heeft aangepraat
  4. hebben aangepraat
  5. hebben aangepraat
  6. hebben aangepraat
v.v.t.
  1. had aangepraat
  2. had aangepraat
  3. had aangepraat
  4. hadden aangepraat
  5. hadden aangepraat
  6. hadden aangepraat
o.t.t.t.
  1. zal aanpraten
  2. zult aanpraten
  3. zal aanpraten
  4. zullen aanpraten
  5. zullen aanpraten
  6. zullen aanpraten
o.v.t.t.
  1. zou aanpraten
  2. zou aanpraten
  3. zou aanpraten
  4. zouden aanpraten
  5. zouden aanpraten
  6. zouden aanpraten
diversen
  1. praat aan!
  2. praat aan!
  3. aangepraat
  4. aanpratende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanpraten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
encajar aanpraten; aansmeren bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; leggen; neerleggen; omklemmen; onderuit halen; passen; passen in; plaatsen; zetten
hacer creer aanpraten; aansmeren
meter por los ojos aanpraten; aansmeren