Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aanwezigheid:
  2. aanwezig:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanwezigheid (Nederlands) in het Spaans

aanwezigheid:

aanwezigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de aanwezigheid (bijzijn; tegenwoordigheid)
    la presencia
  2. de aanwezigheid (presentie)
    la presencia; la asistencia

Vertaal Matrix voor aanwezigheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asistencia aanwezigheid; presentie assistentie; bediening; bijstand; coöperatie; dienaar; dienstbetoon; dienstknecht; handreiking; hulp; hulpbetoon; hulpverlenen; hulpverlening; knecht; leniging; maatschappelijke hulpverlening; medewerking; ondersteuning; poetsvrouw; schoonmaakster; service; sociale bijstand; steun; support; uitserveren; verschaffing; verzorging; voorziening; werkeloosheidsuitkering; werkster; zorg
presencia aanwezigheid; bijzijn; presentie; tegenwoordigheid

Verwante woorden van "aanwezigheid":


Wiktionary: aanwezigheid

aanwezigheid
noun
  1. het aanwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats

Cross Translation:
FromToVia
aanwezigheid presencia presence — fact or condition of being present
aanwezigheid presencia présenceexistence d’une personne dans un lieu donner.

aanwezig:

aanwezig bijvoeglijk naamwoord

  1. aanwezig (present!; tegenwoordig)
    presente; ¡presente!
  2. aanwezig (voorradig; in voorraad; voorhanden; op voorraad)
    disponible; en almacén; en existencia

Vertaal Matrix voor aanwezig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
presente aanwezige; figurant; figurante; heden; vandaag
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disponible aanwezig; in voorraad; op voorraad; voorhanden; voorradig beschikbaar; beschikbare; disponibel; oproepbaar; vacant
- present
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
en almacén aanwezig; in voorraad; op voorraad; voorhanden; voorradig leverbaar; op voorraad; verkrijgbaar
en existencia aanwezig; in voorraad; op voorraad; voorhanden; voorradig beschikbare; bestaande
presente aanwezig; present!; tegenwoordig beschikbare; eigentijds; hedendaags; hedendaagse; modern; onderhavig; voorliggend
¡presente! aanwezig; present!; tegenwoordig

Verwante woorden van "aanwezig":


Synoniemen voor "aanwezig":


Antoniemen van "aanwezig":


Verwante definities voor "aanwezig":

  1. wie ergens is1
    • alle leerlingen waren aanwezig vandaag1

Wiktionary: aanwezig

aanwezig
adjective
  1. tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)

Cross Translation:
FromToVia
aanwezig presente present — in the immediate vicinity
aanwezig presente; actual présent — Là où l’on est

Verwante vertalingen van aanwezigheid