Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afstropen (Nederlands) in het Spaans

afstropen:

afstropen werkwoord (stroop af, stroopt af, stroopte af, stroopten af, afgestroopt)

  1. afstropen (villen; stropen; afhalen; uitbenen)
    despellejar; desollar; deshuesar

Conjugations for afstropen:

o.t.t.
  1. stroop af
  2. stroopt af
  3. stroopt af
  4. stropen af
  5. stropen af
  6. stropen af
o.v.t.
  1. stroopte af
  2. stroopte af
  3. stroopte af
  4. stroopten af
  5. stroopten af
  6. stroopten af
v.t.t.
  1. heb afgestroopt
  2. hebt afgestroopt
  3. heeft afgestroopt
  4. hebben afgestroopt
  5. hebben afgestroopt
  6. hebben afgestroopt
v.v.t.
  1. had afgestroopt
  2. had afgestroopt
  3. had afgestroopt
  4. hadden afgestroopt
  5. hadden afgestroopt
  6. hadden afgestroopt
o.t.t.t.
  1. zal afstropen
  2. zult afstropen
  3. zal afstropen
  4. zullen afstropen
  5. zullen afstropen
  6. zullen afstropen
o.v.t.t.
  1. zou afstropen
  2. zou afstropen
  3. zou afstropen
  4. zouden afstropen
  5. zouden afstropen
  6. zouden afstropen
diversen
  1. stroop af!
  2. stroopt af!
  3. afgestroopt
  4. afstropende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstropen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstropen (geheel doorzoeken; afzoeken)
    el buscar; el saquear; la búsqueda; el seguir buscando; el buscar profúndamente

Vertaal Matrix voor afstropen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buscar afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
buscar profúndamente afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
búsqueda afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken najagen; nastreven; speurtocht; verkenning; zoeken; zoektocht
saquear afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
seguir buscando afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buscar aankopen; aanschaffen; afhalen en meenemen; afzoeken; beproeven; halen; iets opzoeken; keuren; kopen; naslaan; nazoeken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opsnuffelen; opzoeken; pakken; tegemoetzien; testen; uitkijken naar; uitvissen; verkrijgen; verwachten; verwerven; vinden; vooruitzien; zien te vinden; zoeken
deshuesar afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen ontpitten; pitten
desollar afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen ontvellen; stropen
despellejar afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen
saquear leeghalen; leegplunderen; leegroven; leegstelen; ontstelen; plunderen; roven; uitknijpen; uitpersen; uitplunderen; uitzuigen