Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afwenden (Nederlands) in het Spaans

afwenden:

afwenden werkwoord (wend af, wendt af, wendde af, wendden af, afgewend)

  1. afwenden (afkeren)
  2. afwenden (afwentelen)
    volver; distraer; parar; volverse; apartar

Conjugations for afwenden:

o.t.t.
  1. wend af
  2. wendt af
  3. wendt af
  4. wenden af
  5. wenden af
  6. wenden af
o.v.t.
  1. wendde af
  2. wendde af
  3. wendde af
  4. wendden af
  5. wendden af
  6. wendden af
v.t.t.
  1. heb afgewend
  2. hebt afgewend
  3. heeft afgewend
  4. hebben afgewend
  5. hebben afgewend
  6. hebben afgewend
v.v.t.
  1. had afgewend
  2. had afgewend
  3. had afgewend
  4. hadden afgewend
  5. hadden afgewend
  6. hadden afgewend
o.t.t.t.
  1. zal afwenden
  2. zult afwenden
  3. zal afwenden
  4. zullen afwenden
  5. zullen afwenden
  6. zullen afwenden
o.v.t.t.
  1. zou afwenden
  2. zou afwenden
  3. zou afwenden
  4. zouden afwenden
  5. zouden afwenden
  6. zouden afwenden
diversen
  1. wend af!
  2. wendt af!
  3. afgewend
  4. afwendende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afwenden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afwenden (wegdraaien; afzwenken; afdraaien)
    el evitar; el apartar
    • evitar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • apartar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor afwenden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apartar afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien opzij leggen
apartarse afkeren
evitar afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien
parar verblijven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apartar afkeren; afwenden; afwentelen afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; opsturen; opzij leggen; plaatsen; posten; sturen; toezenden; tornen; uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uithalen; uittrekken; verzenden; wegsturen; wegzenden; wegzetten; wenden; zwenken
apartarse afkeren; afwenden afwijken; opzij gaan; opzijgaan; uitwijken; uitwijken voor iets; verschillen; zich omdraaien; zwenken
desviar afkeren; afwenden aftakken; afweren; doorverbinden; omleggen; omleiden; pareren; vertakken; weren
distraer afwenden; afwentelen fleurig maken; opfleuren
evitar achterhouden; achteroverdrukken; afhouden; een bezwaar ondervangen; gappen; in ontvangst nemen; inpikken; jatten; krijgen; mijden; omzeilen; ondervangen; ontduiken; ontlopen; ontvangen; ontvreemden; ontwijken; opstrijken; pikken; stelen; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vermijden; vervreemden; voorkomen; wegfutselen; wegkapen; wegpikken; weren
parar afwenden; afwentelen afhaken; afkijken; afsluiten; afvallen; afweren; afzeggen; afzetten; afzien van; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; ermee uitscheiden; eruitstappen; halt houden; opgeven; ophouden; pareren; remmen; spieken; staken; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; weghouden; weren; zich ophouden
volver afwenden; afwentelen afzien van rechtsvervolging; iets omdraaien; keren; omkeren; seponeren; teruggaan; wederkeren; weerkeren
volver la espalda afkeren; afwenden
volverse afwenden; afwentelen iets omdraaien; omkeren; ontstaan; oprijzen; rijzen; voortkomen; worden

afwenden vorm van afwennen:

afwennen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afwennen (afleren; ontwennen)
    el deshabituarse de

Vertaal Matrix voor afwennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deshabituarse de afleren; afwennen; ontwennen

Verwante vertalingen van afwenden