Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. afwerken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afwerken (Nederlands) in het Spaans

afwerken:

afwerken werkwoord (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)

  1. afwerken (voltooien; completeren; afronden; )
    finalizar; acabar; completar; dar fin a; terminar
  2. afwerken (schotels garneren; versieren; garneren; opmaken; opsmukken)
    decorar; adornar

Conjugations for afwerken:

o.t.t.
  1. werk af
  2. werkt af
  3. werkt af
  4. werken af
  5. werken af
  6. werken af
o.v.t.
  1. werkte af
  2. werkte af
  3. werkte af
  4. werkten af
  5. werkten af
  6. werkten af
v.t.t.
  1. heb afgewerkt
  2. hebt afgewerkt
  3. heeft afgewerkt
  4. hebben afgewerkt
  5. hebben afgewerkt
  6. hebben afgewerkt
v.v.t.
  1. had afgewerkt
  2. had afgewerkt
  3. had afgewerkt
  4. hadden afgewerkt
  5. hadden afgewerkt
  6. hadden afgewerkt
o.t.t.t.
  1. zal afwerken
  2. zult afwerken
  3. zal afwerken
  4. zullen afwerken
  5. zullen afwerken
  6. zullen afwerken
o.v.t.t.
  1. zou afwerken
  2. zou afwerken
  3. zou afwerken
  4. zouden afwerken
  5. zouden afwerken
  6. zouden afwerken
diversen
  1. werk af!
  2. werkt af!
  3. afgewerkt
  4. afwerkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afwerken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afwerken (afmaken)
    el acabar; el terminar
    • acabar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • terminar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor afwerken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acabar afmaken; afwerken
adornar opluisteren; opschikken; opsieren; optuigen; tooien; versieren
completar aanvullen
terminar afmaken; afwerken afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acabar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien aflopen; afsluiten; belanden; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; figureren; geraken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; stoppen; ten einde lopen; terechtkomen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; verzeilen; voltooien
adornar afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren decoreren; een onderscheidingsteken geven; gladmaken; gladwrijven; onderscheiden; opdirken; opdoffen; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; ridderen; tooien; uitdossen; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
completar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien aanvullen; afmaken; afsluiten; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; eindigen; ophouden; perfectioneren; stoppen; toevoegen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltallig maken; voltooien
dar fin a afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
decorar afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren aankleden; bekleden; decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; optooien; overtrekken; ridderen; stofferen; van bekleding voorzien; versieren; versieringen aanbrengen; zich uitdossen; zich uitmonsteren
finalizar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afdoen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; gesprek beëindigen; in orde maken; klaren; naar einde toewerken; ophouden; regelen; stoppen; uithebben
terminar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afdoen; afkijken; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; ermee uitscheiden; in orde maken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; opgeven; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; perfectioneren; regelen; spieken; staken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; uitraken; uitscheiden; van kant maken; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien

Wiktionary: afwerken

afwerken
verb
  1. de laatste en kleine details afmaken

Cross Translation:
FromToVia
afwerken terminar; acabar finish — to complete
afwerken matarse; procesar abarbeiten — die sequenzielle Durchführung von Programmschritten durch einen Computer
afwerken pagar trabajando abarbeiten — ein auferlegtes Arbeitspensum bearbeiten
afwerken acabar; rematar acheverfinir une chose commencer.