Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. afzitten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afzitten (Nederlands) in het Spaans

afzitten:

afzitten werkwoord (zit af, zat af, zaten af, afgezeten)

  1. afzitten (afslijten door erop te zitten)
    desgastarse; raerse

Conjugations for afzitten:

o.t.t.
  1. zit af
  2. zit af
  3. zit af
  4. zitten af
  5. zitten af
  6. zitten af
o.v.t.
  1. zat af
  2. zat af
  3. zat af
  4. zaten af
  5. zaten af
  6. zaten af
v.t.t.
  1. heb afgezeten
  2. hebt afgezeten
  3. heeft afgezeten
  4. hebben afgezeten
  5. hebben afgezeten
  6. hebben afgezeten
v.v.t.
  1. had afgezeten
  2. had afgezeten
  3. had afgezeten
  4. hadden afgezeten
  5. hadden afgezeten
  6. hadden afgezeten
o.t.t.t.
  1. zal afzitten
  2. zult afzitten
  3. zal afzitten
  4. zullen afzitten
  5. zullen afzitten
  6. zullen afzitten
o.v.t.t.
  1. zou afzitten
  2. zou afzitten
  3. zou afzitten
  4. zouden afzitten
  5. zouden afzitten
  6. zouden afzitten
diversen
  1. zit af!
  2. zit af!
  3. afgezeten
  4. afzittende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afzitten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afzitten (uitzitten)
    el cumplimiento

Vertaal Matrix voor afzitten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cumplimiento afzitten; uitzitten arbeidsprestatie; grote daad; invullen; invulling; prestatie; verrichting; vervulling; volbrenging; voltooiing; werkprestatie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desgastarse afslijten door erop te zitten; afzitten afslijten; wegslijten
raerse afslijten door erop te zitten; afzitten
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
cumplimiento dwang