Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. attaqueren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor attaqueren (Nederlands) in het Spaans

attaqueren:

attaqueren werkwoord (attaqueer, attaqueert, attaqueerde, attaqueerden, geattaqueerd)

  1. attaqueren (aanvallen; overvallen; bestormen)
    atacar; agredir; acometer; asaltar

Conjugations for attaqueren:

o.t.t.
  1. attaqueer
  2. attaqueert
  3. attaqueert
  4. attaqueren
  5. attaqueren
  6. attaqueren
o.v.t.
  1. attaqueerde
  2. attaqueerde
  3. attaqueerde
  4. attaqueerden
  5. attaqueerden
  6. attaqueerden
v.t.t.
  1. heb geattaqueerd
  2. hebt geattaqueerd
  3. heeft geattaqueerd
  4. hebben geattaqueerd
  5. hebben geattaqueerd
  6. hebben geattaqueerd
v.v.t.
  1. had geattaqueerd
  2. had geattaqueerd
  3. had geattaqueerd
  4. hadden geattaqueerd
  5. hadden geattaqueerd
  6. hadden geattaqueerd
o.t.t.t.
  1. zal attaqueren
  2. zult attaqueren
  3. zal attaqueren
  4. zullen attaqueren
  5. zullen attaqueren
  6. zullen attaqueren
o.v.t.t.
  1. zou attaqueren
  2. zou attaqueren
  3. zou attaqueren
  4. zouden attaqueren
  5. zouden attaqueren
  6. zouden attaqueren
diversen
  1. attaqueer!
  2. attaqueert!
  3. geattaqueerd
  4. attaquerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

attaqueren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. attaqueren (aanvallen)
    el atacar; el acometer
    • atacar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • acometer [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor attaqueren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acometer aanvallen; attaqueren aantasten; bekruipen; besluipen
atacar aanvallen; attaqueren aantasten; een uitval doen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acometer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen doordrijven; dwingen; forceren; iemand overvallen met iets; inhakken; inhouwen; overrompelen; overvallen; verrassen
agredir aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren
asaltar aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afstormen op; belegeren; beroven; binnenspringen; doordrijven; geweld gebruiken; iemand overvallen met iets; overrompelen; overvallen; roven; verrassen; zich aan iemand vergrijpen
atacar aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanvechten; afsluiten; belegeren; bestrijden; betwisten; dichtdoen; doordrijven; geweld gebruiken; grijpen; onteren; ontwijden; schofferen; sluiten; toedoen; toemaken; toeslaan

Wiktionary: attaqueren


Cross Translation:
FromToVia
attaqueren acometer; asaltar; saltear assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
attaqueren atacar; saltear; agredir; acometer; atracar attaquerassaillir par agression.