Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. benemen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor benemen (Nederlands) in het Spaans

benemen:

Conjugations for benemen:

o.t.t.
  1. beneem
  2. beneemt
  3. beneemt
  4. benemen
  5. benemen
  6. benemen
o.v.t.
  1. benam
  2. benam
  3. benam
  4. benamen
  5. benamen
  6. benamen
v.t.t.
  1. heb benomen
  2. hebt benomen
  3. heeft benomen
  4. hebben benomen
  5. hebben benomen
  6. hebben benomen
v.v.t.
  1. had benomen
  2. had benomen
  3. had benomen
  4. hadden benomen
  5. hadden benomen
  6. hadden benomen
o.t.t.t.
  1. zal benemen
  2. zult benemen
  3. zal benemen
  4. zullen benemen
  5. zullen benemen
  6. zullen benemen
o.v.t.t.
  1. zou benemen
  2. zou benemen
  3. zou benemen
  4. zouden benemen
  5. zouden benemen
  6. zouden benemen
diversen
  1. beneem!
  2. beneemt!
  3. benomen
  4. benemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor benemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
robar stelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coger achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aanklampen; aanpakken; aanvatten; absorberen; afbedelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; binden; binnen halen; boeien; grijpen; halen; iets onverwachts doen; ketenen; klauwen; kluisteren; nemen; nuttigen; obsederen; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; plukken; snappen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verrassen; verschalken; verstrikken; verzamelen; wat neervalt opvangen
hurtqr achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
robar achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achterhouden; achteroverdrukken; achteruitgaan; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; beroven; beroven van; bestelen; bietsen; declineren; depriveren; gappen; grissen; inpikken; jatten; ladelichten; leegplunderen; minder worden; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; stelen; te kort doen; uitplunderen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken

Wiktionary: benemen


Cross Translation:
FromToVia
benemen tomar; coger nehmen — eine Sache greifen