Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beperkt (Nederlands) in het Spaans

beperkt:

beperkt bijvoeglijk naamwoord

  1. beperkt (begrensd)
    limitado; restringido
  2. beperkt (gelimiteerd; geborneerd)
    limitado

Vertaal Matrix voor beperkt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
limitado begrensd; beperkt; geborneerd; gelimiteerd afgegrensd; bekrompen; benepen; beperkt van geest; gemeen; geringer gemaakt; ingekrompen; ingeperkt; ingeslonken; kleingeestig; kleinzielig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; verminderd
restringido begrensd; beperkt geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; verminderd

Verwante woorden van "beperkt":


Wiktionary: beperkt

beperkt
adjective
  1. verminderd, met specifieke grenzen

Cross Translation:
FromToVia
beperkt minusválido; discapacitado handicapped — having a handicap

beperken:

beperken werkwoord (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)

  1. beperken (beknotten)
    limitar; vallar; reducir; recortar; cercenar; cerrar; colocar; encerrar; depositar; estafar; derrocar; acotar; acorralar; destituir; cercar; apear; destronar; deslindar
  2. beperken (inkapselen; limiteren; inperken; indammen)
    restringir; limitar; incluir; contener; envolver; acorralar; encapsular; encerrar; aislar; englobar; encauzar; comprimir; neutralizar
  3. beperken (verminderen; reduceren; afnemen; )
    reducir; atenuar; reducirse
  4. beperken

Conjugations for beperken:

o.t.t.
  1. beperk
  2. beperkt
  3. beperkt
  4. beperken
  5. beperken
  6. beperken
o.v.t.
  1. beperkte
  2. beperkte
  3. beperkte
  4. beperkten
  5. beperkten
  6. beperkten
v.t.t.
  1. heb beperkt
  2. hebt beperkt
  3. heeft beperkt
  4. hebben beperkt
  5. hebben beperkt
  6. hebben beperkt
v.v.t.
  1. had beperkt
  2. had beperkt
  3. had beperkt
  4. hadden beperkt
  5. hadden beperkt
  6. hadden beperkt
o.t.t.t.
  1. zal beperken
  2. zult beperken
  3. zal beperken
  4. zullen beperken
  5. zullen beperken
  6. zullen beperken
o.v.t.t.
  1. zou beperken
  2. zou beperken
  3. zou beperken
  4. zouden beperken
  5. zouden beperken
  6. zouden beperken
diversen
  1. beperk!
  2. beperkt!
  3. beperkt
  4. beperkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beperken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. beperken (belemmeren)
    el obstruir; el dificultar; el estorbar; el obstaculizar

Vertaal Matrix voor beperken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
colocar neerzetten
contener behelzen; inhoud; inhouden; waarmee iets gevuld is
depositar neerzetten
dificultar belemmeren; beperken
estorbar belemmeren; beperken
obstaculizar belemmeren; beperken
obstruir belemmeren; beperken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acorralar beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omlijnen; omsingelen; omsluiten; omvatten; toevoegen
acotar beknotten; beperken aannemen; aanvaarden; accepteren; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
aislar beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afscheiden; afsplijten; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; apart zetten; bijsluiten; bijvoegen; buitensluiten; insluiten; isoleren; toevoegen; uitsluiten; vereenzamen
apear beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
atenuar afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dichtslaan; dichtwerpen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
cercar beknotten; beperken afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beschermen; beschutten; insluiten; neppen; omcirkelen; omleggen; omlijnen; omranden; omsingelen; omsluiten
cercenar beknotten; beperken
cerrar beknotten; beperken aantrekken; afbakenen; afgrendelen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; omlijnen; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
colocar beknotten; beperken aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
comprimir beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren bedenken; bijsluiten; bijvoegen; comprimeren; contracteren; fantaseren; inpersen; insluiten; omvatten; samendrukken; samenpersen; samentrekken; toevoegen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
contener beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren achterhouden; bedwingen; behelzen; behouden; beteugelen; bevatten; bijsluiten; bijvoegen; binnenhouden; geen afstand doen van; houden; in bedwang houden; inhouden; inmaken; inpekelen; insluiten; inzouten; met handen omvatten; omspannen; omvatten; opzijleggen; opzouten; reserveren; terughouden; toevoegen
depositar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; stationeren; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen; zetten
derrocar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afsmijten; afwerpen; afzetten; amputeren; begrenzen; omduwen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omlijnen; omstoten; omvergooien; omverstoten; omverwerpen; omwerpen
deslindar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
destituir beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen; omranden; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; sturen; toezenden; uitsturen; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
destronar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; neppen; omlijnen; onttronen; verneuken
dificultar bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; hinderen; lastig maken; moeilijker maken; onmogelijk maken; storen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; weerstreven; zwaarder maken
encapsular beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren bijsluiten; bijvoegen; inkapselen; inpakken; inpalmen; insluiten; omvatten; toevoegen; verpakken
encauzar beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren
encerrar beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren aanhouden; afdekken; afschermen; afschutten; arresteren; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; dicht maken; gevangennemen; in elkaar grijpen; in hechtenis nemen; ineengrijpen; ineensluiten; inrekenen; insluiten; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; omvatten; opbergen; oppakken; opsluiten; toevoegen; vastzetten; vatten; wegbergen; wegsluiten
englobar beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omspannen; omvatten; overkoepelen; toevoegen
envolver beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren bijsluiten; bijvoegen; compliceren; draperen; emballeren; ingewikkeld maken; inpakken; insluiten; inwikkelen; met handen omvatten; met stof behangen; moeilijk maken; om het lijf binden; ombinden; omgeven; omringen; omspannen; omtrekken; omvatten; omwikkelen; omwinden; toevoegen; verpakken; wikkelen
estafar beknotten; beperken aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; begrenzen; belazeren; besodemieteren; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; te pakken nemen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; zwendelen
estorbar bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; hinderen; kwaad doen; moeilijker maken; nadelig zijn; onmogelijk maken; schaden; storen; tegenwerken; verhinderen; zwaarder maken
incluir beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren bijdoen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; insluiten; meeberekenen; meerekenen; meetellen; met handen omvatten; omsingelen; omsluiten; omspannen; omvatten; optellen; toevoegen
limitar beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afgrenzen; begrenzen; beknotten; bijsluiten; bijvoegen; grenzen; grenzen aan; inperken; insluiten; toevoegen; van grenzen voorzien
neutralizar beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren neutraliseren
obstaculizar barricaderen; belemmeren; beletten; doen mislukken; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; kazen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; versperren; voorkomen; voorkómen; weerstreven
obstruir barricaderen; bemoeilijken; kazen; moeilijker maken; versperren; zwaarder maken
recortar beknotten; beperken achteruitgaan; afnemen; beknotten; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; coifferen; declineren; een beetje knippen; hakken; houwen; inperken; kappen; kleiner maken; knippen; minder worden; minimaliseren; omhakken; uitknippen; vellen; verkleinen; wegsnijden
reducir afnemen; beknotten; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; benadelen; declineren; herleiden; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verlagen; verminderen
reducirse afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dalen; declineren; door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verminderen; vervallen
restringir beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afnemen; bijsluiten; bijvoegen; inkorten; inkrimpen; insluiten; korter maken; krimpen; minder worden; slinken; toevoegen; verkleinen; verkorten; verminderen
vallar beknotten; beperken
- bepalen; reduceren
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
incluir bundelen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
envolver erbij betrekken; verwikkelen

Synoniemen voor "beperken":


Antoniemen van "beperken":


Verwante definities voor "beperken":

  1. er niet iets anders bij halen1
    • wil je je tot de hoofdzaken beperken?1
  2. ergens een grens aan stellen, het omlaagbrengen1
    • ik wil het gebruik van plastic zoveel mogelijk beperken1

Wiktionary: beperken

beperken
verb
  1. een verminderde reikwijdte geven

Cross Translation:
FromToVia
beperken compendiar; condensar; abreviar abridge — to make shorter
beperken confinar confine — to restrict; to keep within bounds
beperken limitar curtail — to limit or restrict
beperken limitar limit — restrict
beperken restringir restrict — to restrain within bounds
beperken limitar einschränkenSchranken setzen, Grenzen setzen, eingrenzen
beperken limitar; restringir limiter — Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.

Verwante vertalingen van beperkt