Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. berekend:
  2. berekenen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor berekend (Nederlands) in het Spaans

berekend:

berekend bijvoeglijk naamwoord

  1. berekend (steeds op voordeel uit)
    calculador

Vertaal Matrix voor berekend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calculador calculator; rekenaar; rekenmachine; rekentuig; telmachine
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calculador berekend; steeds op voordeel uit arglistig; berekenend; doortrapt; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gewiekst; juist; kloppend; leep; link; listig; precies; slinks; sluw; uitgerekend; waar

Wiktionary: berekend

berekend
adjective
  1. iets dat gemaakt werd na berekeningen

berekend vorm van berekenen:

berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)

  1. berekenen (schatten; ramen)
  2. berekenen (begroten)
    contar; estimar; calcular; computar
  3. berekenen (uitrekenen; becijferen; uitwerken; calculeren)
    calcular

Conjugations for berekenen:

o.t.t.
  1. bereken
  2. berekent
  3. berekent
  4. berekenen
  5. berekenen
  6. berekenen
o.v.t.
  1. berekende
  2. berekende
  3. berekende
  4. berekenden
  5. berekenden
  6. berekenden
v.t.t.
  1. heb berekend
  2. hebt berekend
  3. heeft berekend
  4. hebben berekend
  5. hebben berekend
  6. hebben berekend
v.v.t.
  1. had berekend
  2. had berekend
  3. had berekend
  4. hadden berekend
  5. hadden berekend
  6. hadden berekend
o.t.t.t.
  1. zal berekenen
  2. zult berekenen
  3. zal berekenen
  4. zullen berekenen
  5. zullen berekenen
  6. zullen berekenen
o.v.t.t.
  1. zou berekenen
  2. zou berekenen
  3. zou berekenen
  4. zouden berekenen
  5. zouden berekenen
  6. zouden berekenen
diversen
  1. bereken!
  2. berekent!
  3. berekend
  4. berekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor berekenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calcular becijferen; begroten; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken afwegen; bepalen; controleren; inschatten; nagaan; nakijken; rekenen; schatten
computar begroten; berekenen
contar begroten; berekenen aftellen; babbelen; beschrijven; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; geld afpassen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; mededelen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; passen; praten; rekenen; snateren; spreken; tellen; toevoegen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zeggen; zwammen
estimar begroten; berekenen; ramen; schatten adviseren; afwegen; appreciëren; begroten; bepalen; beramen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; inschatten; op prijs stellen; overdenken; overwegen; prijzen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren; van een prijs voorzien; waarderen
presupuestar en berekenen; ramen; schatten
- uitrekenen

Synoniemen voor "berekenen":


Verwante definities voor "berekenen":

  1. iets aan de weet komen door te rekenen1
    • heb je berekend hoe duur onze reis wordt?1
  2. het laten betalen1
    • Ahmed berekende mij alle kosten1

Wiktionary: berekenen

berekenen
verb
  1. door rekenen iets bepalen

Cross Translation:
FromToVia
berekenen calcular calculate — (transitive) to determine value
berekenen ocurrírsele figure — to solve a problem
berekenen calcular; computar; contar calculerdéterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs.
berekenen contar; calcular; computar compterdéterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.