Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. bezegelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bezegelen (Nederlands) in het Spaans

bezegelen:

bezegelen werkwoord (bezegel, bezegelt, bezegelde, bezegelden, bezegeld)

  1. bezegelen (bekrachtigen; goedkeuren; bevestigen; homologeren)
    afirmar
  2. bezegelen (van zegel voorzien)
    sellar

Conjugations for bezegelen:

o.t.t.
  1. bezegel
  2. bezegelt
  3. bezegelt
  4. bezegelen
  5. bezegelen
  6. bezegelen
o.v.t.
  1. bezegelde
  2. bezegelde
  3. bezegelde
  4. bezegelden
  5. bezegelden
  6. bezegelden
v.t.t.
  1. heb bezegeld
  2. hebt bezegeld
  3. heeft bezegeld
  4. hebben bezegeld
  5. hebben bezegeld
  6. hebben bezegeld
v.v.t.
  1. had bezegeld
  2. had bezegeld
  3. had bezegeld
  4. hadden bezegeld
  5. hadden bezegeld
  6. hadden bezegeld
o.t.t.t.
  1. zal bezegelen
  2. zult bezegelen
  3. zal bezegelen
  4. zullen bezegelen
  5. zullen bezegelen
  6. zullen bezegelen
o.v.t.t.
  1. zou bezegelen
  2. zou bezegelen
  3. zou bezegelen
  4. zouden bezegelen
  5. zouden bezegelen
  6. zouden bezegelen
diversen
  1. bezegel!
  2. bezegelt!
  3. bezegeld
  4. bezegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bezegelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afirmar bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren
sellar bezegelen; van zegel voorzien afstempelen; bekrachtigen; bestempelen; certificeren; dichtdoen; dichtmaken; merken; sluiten; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen; toedoen; toetrekken; verzegelen; waarmerken

Wiktionary: bezegelen


Cross Translation:
FromToVia
bezegelen sellar; lacrar sceller — Marquer d’un sceau