Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. bijgieten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bijgieten (Nederlands) in het Spaans

bijgieten:

bijgieten werkwoord (giet bij, goot bij, goten bij, bijgegoten)

  1. bijgieten (serveren; inschenken; tappen; intappen; schenken)
    servir; echar; escanchar; añadir

Conjugations for bijgieten:

o.t.t.
  1. giet bij
  2. giet bij
  3. giet bij
  4. gieten bij
  5. gieten bij
  6. gieten bij
o.v.t.
  1. goot bij
  2. goot bij
  3. goot bij
  4. goten bij
  5. goten bij
  6. goten bij
v.t.t.
  1. heb bijgegoten
  2. hebt bijgegoten
  3. heeft bijgegoten
  4. hebben bijgegoten
  5. hebben bijgegoten
  6. hebben bijgegoten
v.v.t.
  1. had bijgegoten
  2. had bijgegoten
  3. had bijgegoten
  4. hadden bijgegoten
  5. hadden bijgegoten
  6. hadden bijgegoten
o.t.t.t.
  1. zal bijgieten
  2. zult bijgieten
  3. zal bijgieten
  4. zullen bijgieten
  5. zullen bijgieten
  6. zullen bijgieten
o.v.t.t.
  1. zou bijgieten
  2. zou bijgieten
  3. zou bijgieten
  4. zouden bijgieten
  5. zouden bijgieten
  6. zouden bijgieten
diversen
  1. giet bij!
  2. giet bij!
  3. bijgegoten
  4. bijgietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bijgieten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
añadir bijvoegen; toeleggen; toevoegen
echar weggooien
servir opdienen; serveren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
añadir bijgieten; inschenken; intappen; schenken; serveren; tappen aansluiten; aanvullen; bijdoen; bijleggen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; completeren; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; extra betalen; geld toe leggen; insluiten; optellen; toevoegen; voltallig maken
echar bijgieten; inschenken; intappen; schenken; serveren; tappen afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; smijten; sturen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
escanchar bijgieten; inschenken; intappen; schenken; serveren; tappen gieten; schenken; uitstorten
servir bijgieten; inschenken; intappen; schenken; serveren; tappen aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijspringen; bijstaan; dienen; dienst doen; doneren; eten opscheppen; gerieven; geven; gunnen; gunst verlenen; handreiken; helpen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; schenken; seconderen; serveren; van dienst zijn; voorschotelen; voorzetten; weldoen