Nederlands

Uitgebreide vertaling voor buitmaken (Nederlands) in het Spaans

buitmaken:

buitmaken werkwoord (maak buit, maakt buit, maakte buit, maakten buit, buitgemaakt)

  1. buitmaken (vangen)
    pescar; tomar en posesión; atrapar; ganar; engañar; capturar; apresar; apoderarse de

Conjugations for buitmaken:

o.t.t.
  1. maak buit
  2. maakt buit
  3. maakt buit
  4. maken buit
  5. maken buit
  6. maken buit
o.v.t.
  1. maakte buit
  2. maakte buit
  3. maakte buit
  4. maakten buit
  5. maakten buit
  6. maakten buit
v.t.t.
  1. heb buitgemaakt
  2. hebt buitgemaakt
  3. heeft buitgemaakt
  4. hebben buitgemaakt
  5. hebben buitgemaakt
  6. hebben buitgemaakt
v.v.t.
  1. had buitgemaakt
  2. had buitgemaakt
  3. had buitgemaakt
  4. hadden buitgemaakt
  5. hadden buitgemaakt
  6. hadden buitgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal buitmaken
  2. zult buitmaken
  3. zal buitmaken
  4. zullen buitmaken
  5. zullen buitmaken
  6. zullen buitmaken
o.v.t.t.
  1. zou buitmaken
  2. zou buitmaken
  3. zou buitmaken
  4. zouden buitmaken
  5. zouden buitmaken
  6. zouden buitmaken
en verder
  1. is buitgemaakt
  2. zijn buitgemaakt
diversen
  1. maak buit!
  2. maakt buit!
  3. buitgemaakt
  4. buitmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor buitmaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pescar vissen als bedrijf; visserij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apoderarse de buitmaken; vangen bemachtigen; eigen maken; iets bemachtigen; kennis opdoen; kopen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven
apresar buitmaken; vangen aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; nuttigen; oppakken; vatten; verschalken
atrapar buitmaken; vangen betrappen; compliceren; grijpen; ingewikkeld maken; klauwen; moeilijk maken; oogsten; pakken; plukken; snappen; vangen; vatten; verstrikken; verzamelen
capturar buitmaken; vangen nuttigen; opnemen; verschalken
engañar buitmaken; vangen aanpakken; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; belazeren; besodemieteren; flessen; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; te pakken nemen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; wijsmaken; zwendelen
ganar buitmaken; vangen aankopen; aanschaffen; behalen; binnenbrengen; binnenhalen; de kost verdienen; de overwinning behalen; gewinnen; halen; in het leven roepen; kopen; kostwinnen; maken; pakken; scheppen; tot stand brengen; verdienen; verkrijgen; verwerven; voor elkaar krijgen; winnen; zegevieren
pescar buitmaken; vangen hengelen; nuttigen; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; verschalken; vissen; visvangen
tomar en posesión buitmaken; vangen veroveren

Wiktionary: buitmaken


Cross Translation:
FromToVia
buitmaken adquirir acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).
buitmaken ganar; cobrar gagner — Traductions à trier suivant le sens
buitmaken obtener; lograr; alcanzar; conseguir obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer.
buitmaken embelesar; encantar; fascinar; robar; pillar ravirenlever de force, emporter avec violence.