Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. bussen:
  2. bus:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bussen (Nederlands) in het Spaans

bussen:

bussen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de bussen (autobussen)
    el autobuses

Vertaal Matrix voor bussen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
autobuses autobussen; bussen

Verwante woorden van "bussen":


bussen vorm van bus:

bus [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bus (autobus; touringcar)
    el autobús; el coche de viaje; el autocar
  2. de bus (opbergblik; blik; blikje; trommel)
    el buzón; el bote
    • buzón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bote [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. de bus

Vertaal Matrix voor bus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
autobús autobus; bus; touringcar autobus; omnibus; reiswagen; stadsbus
autocar autobus; bus; touringcar omnibus; reiswagen; toerauto; toerwagen
bote blik; blikje; bus; opbergblik; trommel blikje; boot; busje; inzet; pot; poule; scheepje; schip; schuit; schuitje; speelgeld; stoomschip; trom; trommel; vaartuig
buzón blik; blikje; bus; opbergblik; trommel brievenbus; postvak
coche de viaje autobus; bus; touringcar reiswagen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bus bus

Verwante woorden van "bus":


Verwante definities voor "bus":

  1. autobus, vervoermiddel voor meer dan vier personen1
    • we moeten de bus halen1
  2. doos van blik of metaal1
    • geef je de bus met suiker even aan?1

Wiktionary: bus


Cross Translation:
FromToVia
bus bus; autobús; guagua; cazadora; camioneta; camión; bondi; ómnibus; micro; rufa bus — vehicle
bus autobús omnibus — vehicle
bus bidón Kanister — verschließbarer Behälter, meist aus Blech, Plastik, der zum Transport und Aufbewahren von Flüssigkeiten (Wasser, Öl, Treibstoff) benutzt wird
bus autobús bus — Véhicule de transport en commun
bus tambor tambour — instrument de musique