Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. coöpereren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor coöpereren (Nederlands) in het Spaans

coöpereren:

coöpereren werkwoord (coöpereer, coöpereert, coöpereerde, coöpereerden, gecoöpereerd)

  1. coöpereren (samenwerken)
    colaborar; cooperar
  2. coöpereren (meewerken)
    cooperar

Conjugations for coöpereren:

o.t.t.
  1. coöpereer
  2. coöpereert
  3. coöpereert
  4. coöpereren
  5. coöpereren
  6. coöpereren
o.v.t.
  1. coöpereerde
  2. coöpereerde
  3. coöpereerde
  4. coöpereerden
  5. coöpereerden
  6. coöpereerden
v.t.t.
  1. heb gecoöpereerd
  2. hebt gecoöpereerd
  3. heeft gecoöpereerd
  4. hebben gecoöpereerd
  5. hebben gecoöpereerd
  6. hebben gecoöpereerd
v.v.t.
  1. had gecoöpereerd
  2. had gecoöpereerd
  3. had gecoöpereerd
  4. hadden gecoöpereerd
  5. hadden gecoöpereerd
  6. hadden gecoöpereerd
o.t.t.t.
  1. zal coöpereren
  2. zult coöpereren
  3. zal coöpereren
  4. zullen coöpereren
  5. zullen coöpereren
  6. zullen coöpereren
o.v.t.t.
  1. zou coöpereren
  2. zou coöpereren
  3. zou coöpereren
  4. zouden coöpereren
  5. zouden coöpereren
  6. zouden coöpereren
diversen
  1. coöpereer!
  2. coöpereert!
  3. gecoöpereerd
  4. coöpererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor coöpereren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
colaborar coöpereren; samenwerken assisteren; bijspringen; bijstaan; handreiken; helpen; ondersteunen; samenwerken; seconderen; weldoen
cooperar coöpereren; meewerken; samenwerken assisteren; bijspringen; bijstaan; handreiken; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen

Wiktionary: coöpereren

coöpereren
verb
  1. intr|nld samenwerken