Nederlands

Uitgebreide vertaling voor doorspreken (Nederlands) in het Spaans

doorspreken:

doorspreken werkwoord (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)

  1. doorspreken (bespreken; bediscussiëren; praten over; bepraten; doorpraten)
  2. doorspreken (overleg voeren)
    discutir; debatir; deliberar

Conjugations for doorspreken:

o.t.t.
  1. spreek door
  2. spreekt door
  3. spreekt door
  4. spreken door
  5. spreken door
  6. spreken door
o.v.t.
  1. sprak door
  2. sprak door
  3. sprak door
  4. spraken door
  5. spraken door
  6. spraken door
v.t.t.
  1. heb doorgesproken
  2. hebt doorgesproken
  3. heeft doorgesproken
  4. hebben doorgesproken
  5. hebben doorgesproken
  6. hebben doorgesproken
v.v.t.
  1. had doorgesproken
  2. had doorgesproken
  3. had doorgesproken
  4. hadden doorgesproken
  5. hadden doorgesproken
  6. hadden doorgesproken
o.t.t.t.
  1. zal doorspreken
  2. zult doorspreken
  3. zal doorspreken
  4. zullen doorspreken
  5. zullen doorspreken
  6. zullen doorspreken
o.v.t.t.
  1. zou doorspreken
  2. zou doorspreken
  3. zou doorspreken
  4. zouden doorspreken
  5. zouden doorspreken
  6. zouden doorspreken
en verder
  1. is doorgesproken
  2. zijn doorgesproken
diversen
  1. spreek door!
  2. spreekt door!
  3. doorgesproken
  4. doorsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor doorspreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
discutir ruzie maken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
criticar bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over aanmerking maken; afkraken; bekritiseren; beoordelen; berispen; betuttelen; fel bekritiseren; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; loskrijgen; losmaken; lostornen; manen; neerhalen; omlaaghalen; recenseren; terechtwijzen; tornen; uithalen; uittrekken; vermanen; vitten; waarschuwen
debatir bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; overleg voeren; praten over debatteren; discussiëren; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
deliberar bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; overleg voeren; praten over beraadslagen; overleggen; overwegen; raad inwinnen; zich beraden
deliberar sobre bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over beraadslagen over
discutir bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; overleg voeren; praten over argumenteren; bakkeleien; bekvechten; debatteren; discussiëren; disputeren; hakketakken; kiften; kijven; krakelen; protesteren; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruzieën; ruziën; tegenspreken; tegenwerpen; twisten; uitpraten; uitspreken; weerspreken
discutir sobre bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over
hablar de bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over uitpraten; uitspreken
hablar sobre bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over onderwerp behandelen; spreken over
hacer cambiar de opinión bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over erg veranderen; ompraten; omturnen; overhalen; overreden; overtuigen
hacer una crítica de bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over bekritiseren; beoordelen; goed- of afkeuren; recenseren
hacer una reseñade bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over bekritiseren; recenseren
persuadir bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; praten over erg veranderen; ompraten; omturnen; overhalen; overreden; overtuigen