Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. doorsteken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor doorsteken (Nederlands) in het Spaans

doorsteken:

doorsteken werkwoord (steek door, steekt door, stak door, staken door, doorgestoken)

  1. doorsteken (erdoor steken)
    picar; perforar

Conjugations for doorsteken:

o.t.t.
  1. steek door
  2. steekt door
  3. steekt door
  4. steken door
  5. steken door
  6. steken door
o.v.t.
  1. stak door
  2. stak door
  3. stak door
  4. staken door
  5. staken door
  6. staken door
v.t.t.
  1. heb doorgestoken
  2. hebt doorgestoken
  3. heeft doorgestoken
  4. hebben doorgestoken
  5. hebben doorgestoken
  6. hebben doorgestoken
v.v.t.
  1. had doorgestoken
  2. had doorgestoken
  3. had doorgestoken
  4. hadden doorgestoken
  5. hadden doorgestoken
  6. hadden doorgestoken
o.t.t.t.
  1. zal doorsteken
  2. zult doorsteken
  3. zal doorsteken
  4. zullen doorsteken
  5. zullen doorsteken
  6. zullen doorsteken
o.v.t.t.
  1. zou doorsteken
  2. zou doorsteken
  3. zou doorsteken
  4. zouden doorsteken
  5. zouden doorsteken
  6. zouden doorsteken
en verder
  1. ben doorgestoken
  2. bent doorgestoken
  3. is doorgestoken
  4. zijn doorgestoken
  5. zijn doorgestoken
  6. zijn doorgestoken
diversen
  1. steek door!
  2. steekt door!
  3. doorgestoken
  4. doorstekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor doorsteken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
picar happen in; toehappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
perforar doorsteken; erdoor steken doorboren; doordringen; doorponsen; gaatjes maken in; penetreren; perforeren; ponsen; stansen
picar doorsteken; erdoor steken aanbijten; aanleiding geven tot; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; een inkeping maken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; ophitsen; prikken; provoceren; snijden; steken; steken geven; uitdagen; uitlokken; vellen; wegbikken