Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. gedragen:
  2. dragen:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor gedragen:
    • comportar


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gedragen (Nederlands) in het Spaans

gedragen:

gedragen werkwoord (gedraag, gedraagt, gedroeg, gedroegen, gedragen)

  1. gedragen

Conjugations for gedragen:

o.t.t.
  1. gedraag
  2. gedraagt
  3. gedraagt
  4. gedragen
  5. gedragen
  6. gedragen
o.v.t.
  1. gedroeg
  2. gedroeg
  3. gedroeg
  4. gedroegen
  5. gedroegen
  6. gedroegen
v.t.t.
  1. heb gedragen
  2. hebt gedragen
  3. heeft gedragen
  4. hebben gedragen
  5. hebben gedragen
  6. hebben gedragen
v.v.t.
  1. had gedragen
  2. had gedragen
  3. had gedragen
  4. hadden gedragen
  5. hadden gedragen
  6. hadden gedragen
o.t.t.t.
  1. zal gedragen
  2. zult gedragen
  3. zal gedragen
  4. zullen gedragen
  5. zullen gedragen
  6. zullen gedragen
o.v.t.t.
  1. zou gedragen
  2. zou gedragen
  3. zou gedragen
  4. zouden gedragen
  5. zouden gedragen
  6. zouden gedragen
diversen
  1. gedraag!
  2. gedraagt!
  3. gedragen
  4. gedragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gedragen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comportarse gedragen zich gedragen; zich houden; zich houden aan

Verwante definities voor "gedragen":

  1. hoe je doet1
    • Jan gedraagt zich altijd beleefd1

Wiktionary: gedragen

gedragen
verb
  1. zich ~: de manieren die iemand meest in de omgang met anderen aan de dag legt

Cross Translation:
FromToVia
gedragen comportar act — to behave in a certain way
gedragen soportado; aguantado borne — carried, supported
gedragen conducir; gestionar demean — To manage; to conduct; to treat.
gedragen usado; puesto; portado worn — past participle of wear

dragen:

dragen werkwoord (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)

  1. dragen (aan hebben)
    llevar
  2. dragen (uithouden; volhouden; verdragen; )
    aguantar; soportar
  3. dragen (stutten; ondersteunen; steunen; schoren; schragen)
    soportar; apoyar; poner puntales; sujetar; apuntalar

Conjugations for dragen:

o.t.t.
  1. draag
  2. draagt
  3. draagt
  4. dragen
  5. dragen
  6. dragen
o.v.t.
  1. droeg
  2. droeg
  3. droeg
  4. droegen
  5. droegen
  6. droegen
v.t.t.
  1. heb gedragen
  2. hebt gedragen
  3. heeft gedragen
  4. hebben gedragen
  5. hebben gedragen
  6. hebben gedragen
v.v.t.
  1. had gedragen
  2. had gedragen
  3. had gedragen
  4. hadden gedragen
  5. hadden gedragen
  6. hadden gedragen
o.t.t.t.
  1. zal dragen
  2. zult dragen
  3. zal dragen
  4. zullen dragen
  5. zullen dragen
  6. zullen dragen
o.v.t.t.
  1. zou dragen
  2. zou dragen
  3. zou dragen
  4. zouden dragen
  5. zouden dragen
  6. zouden dragen
en verder
  1. ben gedragen
  2. bent gedragen
  3. is gedragen
  4. zijn gedragen
  5. zijn gedragen
  6. zijn gedragen
diversen
  1. draag!
  2. draagt!
  3. gedragen
  4. dragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dragen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
llevar wegdragen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aguantar doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doormaken; doorstaan; dulden; iets verduren; in leven blijven; incasseren; opvangen; overleven; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; welgevallen; zich staande houden
apoyar dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aanjagen; aanmoedigen; aansporen; iemand motiveren; met palen stutten; motiveren; ondersteunen; opjutten; porren; prikkelen; rugsteunen; schragen; steunen; stimuleren; stutten
apuntalar dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aandrijven; aansporen; met palen stutten; motiveren; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opvijzelen; opwekken; prikkelen; schragen; stimuleren; stutten
llevar aan hebben; dragen aanleveren; aanvoeren; afgeven; afleveren; beroven van; bestellen; bevel voeren over; bezorgen; brengen; commanderen; depriveren; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; leveren; ontnemen; overhandigen; te kort doen; terugbezorgen; thuisbezorgen; toeleveren; torsen
poner puntales dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten
soportar doorstaan; dragen; dulden; harden; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanjagen; aansporen; doorleven; doormaken; doorstaan; iets verduren; incasseren; opjutten; opvangen; porren; verdragen; verduren; verteren
sujetar dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aan elkaar bevestigen; aanjagen; aansporen; afbinden; afsnoeren; beethouden; bevestigen; hoogbinden; knellen; motiveren; omhoogbinden; opbinden; opjutten; porren; vastbinden; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren

Verwante definities voor "dragen":

  1. het aan je lichaam hebben1
    • Jan draagt wel eens een jurk1
  2. zo meenemen dat het de grond niet raakt1
    • ik draag die doos wel voor je1

Wiktionary: dragen

dragen
verb
  1. (overgankelijk) al van de vloer houdend vervoeren

Cross Translation:
FromToVia
dragen llevar bear — carry
dragen portar; llevar bear — be equipped with
dragen cargar; llevar carry — to transport by lifting
dragen respaldar; sustentar underpin — To give support to
dragen llevar wear — to have on (clothes)
dragen llevar; transportar tragen — etwas mit den Armen oder auf dem Rücken von einem Ort zu einem anderen Ort transportieren
dragen apoyar; empujar; sostener; amparar appuyerplacer contre quelque chose.
dragen mantener maintenirtenir ferme et fixe.

Verwante vertalingen van gedragen