Nederlands

Uitgebreide vertaling voor incident (Nederlands) in het Spaans

incident:

incident [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het incident (zaakje)
    el incidente; el caso; el acontecimiento; el suceso; el armatoste; el chisme; el asunto poco claro
  2. het incident (gebeurtenis; voorval; feit)
    el suceso; el hecho; el incidente; el trato; el objeto de discusión; el negocio; el acto; la transacción; la cuestión; el tópico; la disputa; la materia de discusión
  3. het incident
    el incidente

Vertaal Matrix voor incident:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acontecimiento incident; zaakje evenement; gebeurtenis
acto feit; gebeurtenis; incident; voorval actie; aktie; daad; evenement; gebeurtenis; handeling
armatoste incident; zaakje bakbeest; gevaarte; joekel; kanjer; knaap; knoert; kokker; kokkerd; kolos; loei; onding
asunto poco claro incident; zaakje
caso incident; zaakje aanvraag; casus; contract; evenement; gebeurtenis; geval; kwestie; naamval; taak; winkel; winkelzaak; zaak
chisme incident; zaakje achterklap; gebabbel; geklap; geklep; geklets; gekout; gepraat; geroddel; gerucht; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; vals gerucht
cuestión feit; gebeurtenis; incident; voorval aangelegenheid; affaire; financiële kwestie; geldzaak; geval; interpellatie; kwestie; kwesties; opgaaf; opgave; probleem; problematiek; problemen; vraag; vraagstuk; zaak; zwaarte
disputa feit; gebeurtenis; incident; voorval argument; debat; discussie; dispuut; drukte; gebakkelei; gedachtenverandering; gedachtewisseling; gehakketak; gekibbel; gekif; gekijf; gekrakeel; geruzie; geschil; gesprek; handgemeen; heisa; krakeel; kwestie; onenigheid; probleem; redestrijd; redetwist; ruzie; schermutseling; twist; twistgesprek; vraagstuk; woordenstrijd; woordenwisseling
hecho feit; gebeurtenis; incident; voorval bekend feit; evenement; feit; gebeurtenis; gegeven
incidente feit; gebeurtenis; incident; voorval; zaakje rijsnelheid
materia de discusión feit; gebeurtenis; incident; voorval geschil; issue; kwestie; probleem; punt; ruzie; twist; verschilpunt; vraagstuk
negocio feit; gebeurtenis; incident; voorval bedrijf; casus; commercie; firma; geval; handel; handelsverkeer; kleine onderneming; koophandel; kwestie; negotie; nering; onderneming; winkelbedrijf; zaak
objeto de discusión feit; gebeurtenis; incident; voorval casus; geval; issue; kwestie; probleem; punt; vraagstuk
suceso feit; gebeurtenis; incident; voorval; zaakje
transacción feit; gebeurtenis; incident; voorval casus; deal; geval; kwestie; transactie; zaak
trato feit; gebeurtenis; incident; voorval behandeling; bejegening; casus; geslachtsgemeenschap; geval; kwestie; omgang; treatment; verkeer
tópico feit; gebeurtenis; incident; voorval casus; cliché; dooddoener; gemeenplaats; geval; issue; kwestie; kwesties; probleem; problematiek; problemen; punt; stereotiep beeld; stereotype; vraagstuk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hecho af; beëindigd; gaar; gecreëerd; gedaan; gemaakt; gereed; geschapen; klaar; moe; vermoeid; volbracht
tópico cliché

Verwante woorden van "incident":


Wiktionary: incident


Cross Translation:
FromToVia
incident escándalo scandal — incident that brings disgrace